driemaandelijks tijdschrift van de
VLAAMSE VERENIGING VOOR ENTOMOLOGIE
Afgiftekantoor 2 1 70 Merksem 1 ISSN 077 1
Periode: april - mei - juni 201 1 Erkenningsnr. P209'
Redactie: Dr. J.-P. Borie (Compiègne, France), Dr. L. De Bruyn (Antwerpen), T. C. Garrevoé' (Antwerpen), B. Goater (Chandlers Ford, Fngland), Dr. K. Maes (Tervuren), Dr. K. Martens (Brussel), H. van Oorschot (Amsterdam), W. O. De Prins (Feefdaal).
Redactie-adres: W. O. De Prins, Dorpstraat 401 B, B-3061 Feefdaal (Belgium).
e-mail: willy.deprins@gmail.com. Uitgegeven met de steun van de provincie Antwerpen
Jaargang 39, nummer 2 1 juni 201 1
Een immigrant uit Australië: Phoracantha semipunctata (Coleoptera: Cerambycidae)
Willy Troukens
Door de toenemende handelsactiviteiten met Australië en Nieuw-Zeeland worden in Europa steeds meer keversoorten opgemerkt die afkomstig zijn uit deze regio’s. Voor sommige soorten blijft het bij een eenmalige waarneming zoals van Diaphonia dorsalis Donovan, 1802 (Scarabaeidae) te Ternat (Brabant) op 20 januari 1980 (Troukens 1985: 92). Andere zijn hier ingevoerd met ladingen fruit of hout en zijn erin geslaagd om zich op Europese bodem voort te planten. Paratillus carus (Newman, 1840) (Cleridae) is hiervan een schoolvoorbeeld. Dit mierkevertje vestigde zich vanaf 1933 in Engeland en vanaf 1983 in Zuid-Frankrijk vanwaar het pogingen doet om ook Midden-Europa te koloniseren (Chapelin-Viscardi 2009: 354-372).
Mijn buurvrouw, Daniëlle Bouffioux, die geregeld in Portugal verblijft en mijn interesse voor kevers kent, brengt soms ook wel eens een insect mee. Op 24 mei 2005 ving ze in het plaatsje Olhos d’Agua een ongewone boktor van 20 mm lengte. Na heel wat speurwerk bleek het te gaan om Phoracantha semipunctata (Fabricius, 1775) (Cerambycidae).
Deze boktor is overwegend zwart. De sprieten en poten zijn bruinrood. De dekschilden vertonen in het midden een typisch geelwitte dwarsband met zwarte stipjes. Elk dekschild draagt in de voorste helft en achteraan nog een vlek van dezelfde kleur. De vlekken achteraan bezitten geen zwarte stippen. Volgens du Chatenet (2000: 299) is deze boktor afkomstig uit Australië waar de larven zich ontwikkelen in eucalyptushout. De kever is tegenwoordig te vinden in het
Phegea 39 (2) (Ol.VI.201 1 ): 41
Middel landse-Zeegebied waar hij zich thuisvoelt in aanplantingen van eucalyptusbossen.
Sama (2010) vermeldt volgende Europese landen: Cyprus, Frankrijk (vasteland en Corsica), Griekenland, Italië (vasteland en Sardinië, Sicilië), Malta, Portugal, Spanje (vasteland, Balearen en Kanarische eilanden). Verder is de soort ook bekend uit Noord-Afrika en het Afrotropische gebied, het Nabij e-Oosten, het Nearctische en Neotropische gebied. Enkel in het Oost-Palaearctische en Oriëntaalse gebied blijkt P. semipunctata (nog) niet voor te komen (Sama 20 10).
Bibliografie
Chapelin-Viscardi, J.-D. 2009. Sur la chorologie, phénologie et écologie d’iin Cleridae exotique en France: Paratillus cariis (Newman, 1840) (Coleoptera Cleridae). — Bulletin de la Société entomologique de France 114(3): 365-372.
Du Chatenet, G. 2000. Coléoptères phytophages d’Europe. — N.A.P. Editions, Vitry-sur-Seine.
Fig. 1. Phoracantha semipunctatiis (Fabricius, 1775), Olhos d’Agua (Portugal), 24.V.2005.
Sama, G. 2010. Fauna Europaea. Coleoptera; Cerambycidae. - In: Audisio, P. (ed.) Fauna Europaea: Coleoptera. Version 2.2. — www.faunaeur.org [bezocht op 17. xi. 2010].
Troukens, W. 1985. Een verstekeling uit Nieuw-Zeeland: Diaphonia dorsalis Donovan (Coleoptera: Scarabaeidae). — Pliegea 13(3): 92.
Phegea 39 (2) (Ol.Vl.201 1): 42
An explanatory note on a previous article of ours, population fluctuations of the imported Cacyreus marshalli in Greece, and an assessment of its being a potential threat through larval competition to native butterflies with Geranium feeding larvae (Lepidoptera: Lycaenidae)
John G. Coutsis, Hristos T. Anastassiu & Nikos Ghavalas
Abstract. A first record discrepancy for C marshalli in Greece is explained, its popidation fluctuations in Athens and Spétses Island are presented, and its being a potential threat to native butterflies with Geranium feeding larvae is discussed.
Samenvatting. Bijkomende informatie aan het artikel over Cacyreus marshalli in Griekenland, populatiedynamiek en de mogelijke gevaren voor inheemse vlindersoorten waarvan de rupsen op Geranium leven (Lepidoptera; Lycaenidae)
Cacyreus marshalli was reeds eerder uit Korfoe gemeld, maar wij meldden de soort voor het eerst van het Griekse vasteland. In de stadsomgeving van Athene en op het eiland Spétses was de soort uitermate talrijk in mei-Juni 2010, maar zij kon een lange, warme en droge periode blijkbaar niet overleven, want in september werd geen enkele vlinder meer gezien. De kans dat C. marshalli ooit een bedreiging vormt voor de inheemse dagvlinders waarvan de rupsen op Geranium leven is uitermate klein.
Résumé. Des informations additionnelles sur Cacyreus marshalli en Grèce, des fluctuations de sa présence et la possibilité que cette espèce devienne une menace pour les espèces indigènes dont les chenilles vivent sur Geranium (Lepidoptera: Lycaenidae)
Avant notre article, Cacyreus marshalli était déja connu de l'ïle grecque de Corfou, mais nous 1'avons mentionné pour la première fois de la Grèce même. En mai-Juin 2010 1'espèce était trés abondante dans les environs d'Athènes et sur l'ïle de Spétses. Après une longue période sèche et chaude, l'espèce semble avoir disparu paree qu'en septembre aucun papillon ne pouvait être trouvé. Le risque que C. marshalli devienne une menace pour les espèces indigènes dont les chenilles vivent sur Geranium est négligeable.
Key words: Lycaenidae - Cacyreus marshalli - Greece - Athens - Spétses Island - Pelargonium - Geranium.
Coutsis, J. G.: 4 Glykonos Street, GR- 10675 Athens, Greece. kouts(^otenet.gr.
Anastassiu, H. T.: 12 Periandrou Street, GR- 15 126 Athens (Maroüssi), Greece.
hristosa(^esd. ece.ntua.gr.
Ghavalas, N.: 30 Karaoli-Dimitriou Street, GR- 12461 Athens (Haidari), Greece.
Vale98(^otenet.gr.
An explanation
In Anastassiu, Ghavalas & Coutsis (2010) Cacyreus marshalli (Butler, 1898) is being reported as new to Greece. This was indeed the case when our joint paper was submitted to Phegea, since a photograph record from the Greek island of Kérkira = Corfu (Pamperis 2009) was then considered unofficial, because of its being provided by persons other than the author himself However, the validity of our record as being new to Greece became untenable after our paper’ s publication, as in the meanwhile the occurrence of the species on Kérkira was
Phegea 39 (2) (0 l.VI.20 1 1 ): 43
personally confirmed by Parker (2010). Our own record, therefore, should only be considered as new to mainland Greece, and in particular to the Athens basin, and not to Greece as a whole.
Range extension and population fluctuation
Within a year after the first appearance of C. marshalli in the northern suburbs of Athens the butterfly extended its range over the whole of the Athens basin, often flying in great numbers, especially in localities where Pelargoniwn plants, one of its larval host plants, were in abundance. By mid June to mid July 2010, it became, in fact, so numerous that it was even recorded on a daily basis nectaring from flowers grown in pots on the balcony of the first author’s 5th floor apartment, located in the heart of Athens. In the period between mid July and end August 2010 Athens was subjected to a continuous heat wave (37°-4rC) and total absence of rainfall, during which time C. marshalli suddenly all but disappeared from the scene in the heart of Athens, probably implying its intolerance to extremely high temperatures and protracted dryness. At present (mid September 2010), with temperatures back to normal and with the occurrence of occasional rainfalls, the butterfly has resurfaced, albeit in small numbers. The same sequence of events was also observed in Spétses Island, located off the E coasts of Pelopónnisos = Peloponnese, where the butterfly made its first appearance in early June 2010.
Potential threat to native butterflies
In Greece C. marshalli has so far been recorded only in urban areas, where there exists a profusion of Pelargoniwn plants. We still have no evidence of its having invaded rural areas that support native Geranium plants (suspected of being a substitute larval host plant source), but are totally devoid of the imported Pelargoniwn. If this proves to be the rule, then there is no need to fear that C. marshalli will ever pose a threat to native butterflies with Geranium feeding larvae.
Note
The map of Crete in Anastassiu, Ghavalas & Coutsis (2010) was created with DMAP for Windows, version 7. 2. (http://www.dmap. co. uk).
References
Anastassiu, H. T., Ghavalas, N. & Coutsis, J. G. 2010. First record of Cacyreus marshalli in Greece, and comments on the potential occurrence of Zizeeria karsandra on the Greek island of Crete (Lepodoptera: Lycaenidae). — Phegea 38(3): 85-92.
Pamperis, L. N. 2009. The Butterflies of Greece. — Pamperis & KOAN, Athens. 766pp.
Parker, R. 2010. Cacyreus marshalli Butler, 1898 (Lepidoptera, Lycaenidae) newly recorded for Corfu, with notes on other butterflies on the island in September 2008. — Entomologist’s Gazette 61: 40-42.
Phegea 39 (2) (01 .VI.201 1 ): 44
Skippers, Butterflies and a Harvester Moth recorded on the Greek island of Simi, late April 2010 (Lepidoptera: Hesperioidea, Papilionoidea, Zygaenidae)
John G. Coutsis & Hnstos T. Anastassm
Abstract. The results of two days’ collecting on the Greek Island of Si'mi are being presented together with an account of the island’s previous lepidopterological records. Gegenes pumilio and NympJialis polychloros are reported from Siini for the first time and Jordcwita tmafolica is reported as new to the Greek fauna. Moreover, unusual FW upperside and FIW Linderside colour features in male Satyriiim ilicis are being presented and discussed.
Samenvatting. Vlinders waargenomen op het Griekse eiland Simi einde april 2010 (Lepidoptera: Flesperioidea, Papilionoidea, Zygaenidae)
De resultaten van een tweedaagse trip naar het Griekse eiland Simi worden opgesomd samen met een verslag van de reeds bekende vlindersoorten van dit eiland. Gegenes piimilio en Nymphalis polychloros worden voor het eerst van Simi vernield en Jordanita onafolica is nieuw voor de Griekse fauna. Verder worden ongewone kleurvomien op de bovenkant van de voorvleugels en de onderkant van de achtervleugels bij het maantje van Satyrium ilicis voorgesteld en besproken.
Résumé. Des papillons observés sur 1'ïle grecque de Simi, fm avril 2010 (Lepidoptera: Hesperioidea, Papilionoidea, Zygaenidae)
Les résultats d'une excursion de deux jours sur file grecque de Simi, fin avril 2010 sont présentés, en y ajoutant des infomiations sur les espèces déja connues de cette ïle. Gegenes pumilio et Nymphalis polychloros sont mentionnés pour la première fois de Simi; Jordanita anatolica est une espèce nouvelle pour la Grèce. De plus, des aberrations dans les couleurs du dessus des ailes antérieures et du dessous des ailes postérieures du male de Sahnium ilicis sont présentées et discutées.
Key words: Lepidoptera - Hesperioidea - Papilionoidea - Zygaenidae - Syrichtiis tessellum - Gegenes piimilio - Nymphalis polychloros - Satyrium ilicis - Jordanita anatolica - Greece - Aegean - Sinii Island - Faunistics
Coutsis, J. G.: 4 Glykonos Street, GR- 10675 Athens, Greece. kouts(^otenet.gr.
Anastassiu, H. T: 12 Periandrou Street, GR-15126 Athens (Marousi), Greece.
hristosa(5jesd. ece.ntua.gr.
Introduction
An account of the island’s geography and geology is given by Olivier ( 1991 ), thus making it unnecessary to provide this Information again. During our own two day stay on the island, April 23rd and 24th, 2010, we were able to repeat a number of the older published Lepidoptera records, as well as to add two records new to the island and one new to Greece. Simi’s Lepidoptera were investigated at altitudes ranging from sea level to the island’s highest peak, located at an elevation of about 600m.
Phegea 2,9 {2)m.N\20\\): 45
List of species recorded by us
(Species new to Simi or Greece in bold lettering)
1. Syrichtus tesseUum (Hübner, [1803]). A large number of both males and females was captured, and many more seen, at attitudes ranging from 400 to about 600 m. The skipper was always flying in the vicinity of an abounding yellow flowered Phlomis, being used both as a nectar source, as well as, presLimably, a larval host-plant. The butterfly is on average a little smaller than its mainland Greek counterpart, and somewhat lighter coloured on HW underside. lts male genitalia (Figs 5-7) differ from those of the mainland population (Figs 1^) by the somewhat heavier valval cuiller, as well as by the greater length of the cuiller’s dorso-proximal spine [for anatomical terms see Higgins (1975)], but are similar to those of specimens from the Near East (Fig. 8). Out of the 60 or so secured specimens a single female has the HW upperside completely devoid of light spots, being dark throughout; a similar looking male previously recorded and figured by Olivier (1991).
2. Thymelicus sylvestris (Poda, 1761). A small number of males captured near sea level. Previously recorded by Olivier (1991).
3. Gegenes piimilio (Hoffmansegg, 1804). New to Simi. A single female captured at Pédi, near sea level. Determination based on wing colour and confirmed by genitalia. (Description of Gegenes female genitalia in press).
4. Iphielides poclalirius (Linnaeus, 1758). Three observed at attitudes ranging from sea level to 300 m. Previously recorded by Koutsaftikis (1974) and Olivier (1991).
5. Pieris brassieae (Linnaeus, 1758). A few observed at sea level and one at about 600 m. Previously recorded by Koutsaftikis (1974) and Olivier (1991).
6. Colias erocea (Fourcroy, 1785). A small number observed at sea level and a few others at about 300 m. Previously recorded by Koutsaftikis (1974).
7. Satyrium ilieis (Esper, [1779]). A few males captured near sea level, all of which exhibit discal orange-tawny scaling on FW upperside, expressed either as mere tracés, or as a clear-cut patch (Figs 9, 10). Similar male specimens (f eerri) commonly occur in Spain (Manley & Allcard 1970, Gómez-Bustillo & Fernandes-Rubio 1974), often in south France (Lafranchis 2000), and less often in N Italy (Verity 1943), but so far have never been recorded from either mainland Greece, or any other Greek island on which S. ilieis is known to occur. Another item of interest is that in Sic of HW underside, and just distad of orange lunule, the butterflies have macroscopically evident silver-blue scaling (Fig. 1 1), a feature that is absent in specimens from other parts of Greece. Turkish specimens also carry this silver-blue scaling on a regular basis, but apparently lack the orange-brown scaling on male FW upperside (Hesselbarth et al. 1995). Previously recorded by Thomson ( 1 985).
8. Lycaena phlaeas (Linnaeus, 1761). One second brood male captured at sea level. Previously recorded by Olivier (1991).
Phegea 39 (2) (01 .Vl.201 1): 46
9. Vanessa atalanta (Linnaeus, 1758). A few observed at all altitudes. Previously recorded by Koutsaftikis (1974).
10. Vanessa cardui (Linnaeus, 1758). A few observed at all altitudes. Previously recorded by Koutsaftikis (1974).
1 1. Nymphalis polychloros (Linnaeus, 1758). New to Simi. Two fresh ones recorded, one at sea level in a lush, rather well watered locality, and the other at about 500 m, within a rather extensive, natural forest of the spreading form of Cupressus sempenürens L.
12. Maniola telmessia (Zeiler, 1847). Found in great numbers, mostly at low levels. All but a few captures were fresh males, the bulk of females having not quite yet made their appearance. Previously recorded by Turati (1929), Koutsaftikis (1974), Thomson (1985) and Olivier (1991).
13. Jordanita anatolica (Naufock, 1929). New to Greece. A single male recorded at Pédi, near sea level. Identification based on genitalia (Figs 12-14). The occurrence of this species on the island was not unexpected, as it is common and widespread in much of the Near East, including Turkey’s Southern coasts, parts of which are only a few miles away from Simi. Previously not reported from Greece (Coutsis 1976; Efetov & Tarmann 1999; Nauman, Tarmann & Tremewan 1999; Efetov 2001).
Previous published records by others, but missed by present authors
1. Syrichtus proto (Ochsenheimer, 1808). Recorded by Thomson (1985).
2. Zerynthia cerisy (Godart, [1824]). Recorded by Koutsaftikis (1974), Ondrias, Koutsaftikis & Douma-Petridou (1979) and Olivier (1991).
3. Papilio machaon Linnaeus, 1758. Recorded by Koutsaftikis (1974).
4. Pieris rapae (Linnaeus, 1758). Recorded by Koutsaftikis (1974), and Olivier (1991).
5. Leptotes pirithous (Linnaeus, 1767). Recorded by Koutsaftikis (1974).
6. Hipparchia fatiia (Freyer, [1845]). Recorded by Turati (1929).
7. Ypthima asterope (Klug, 1832). Recorded by Koutsaftikis (1974), and Olivier (1991).
8. Lasiommata megera (Linnaeus, 1767). Recorded by Thomson (1985).
9. Lasiommata maera (Linnaeus, 1758). Recorded by Thomson (1985), and. Olivier (1991).
Phegea 2>9 {2) {t) \ y\2t)\\y. 47
Figs 1-8. Male genitalia components of Syrichtus tessellum. a.- Lateral aspect of inner face of cuiller. b.- Lateral aspect of dorsal spine of cuiler. 1-7.- Greece. 1-3.- Makedonia. 1.- Halkidiki', Mt. Holomón, 800 m, 24.vi.l976. 2, 3.- Mt. Ólimbos. 2.- 1000 m, ll.vi.1966. 3.- 800 m, 28.vi.l970. 4.- Thessalia, Mt. Püio, 1000 m, 28.vi.l978. 5-7.- Simi Island, 500-560 m, 24.iv.2010. 8.- Israël, N of Dishon, 700 m, 19.iv.l975.
Phegea 39 (2) (Ol.VI.201 1): 48
Figs 9-11. Male Satyriiim ilicis trom Greece, Si'mi Island, Pédi, near sea level, 24. iv. 20 10. 9, 10.- Upperside. 11.- Underside. 9.- White spot near HW anal angle due to dried abdominal tluid. Scale bar equal to 1 cm.
A hitherto unpublished record
1. Carcharodus stauderi Reverdin, 1913. A single male - identified as such by genitalia - originally from the Olivier collection and presently deposited in the collection of Nick Ghavalas, Athens, Greece, bears the following data: Simi Island, Greece, 50 m, 2.vi.l993, leg. Alain Olivier. This specimen was given personally and directly by Olivier to Ghavalas and its data are of unquestionable validity. So far as we are able to teil, this is the first time that this record is being published.
Discussion
Our own original plans were to look primarily for Z. cerisy and Y. asterope, but both were quite over by the time of our visit, due to an exceptionally early emergence caused by a very mild winter. Fortunately we were on time for S. tessellum, which was to us the third species of primary interest.
Phegea 39 (2) (Ol.VI.201 1 ): 49
Figs. 12-14. Male genitalia components of Jordanita anatoUca, Greece, Si'mi Island, vicinity of Pédi, near sea level, 24.iv.2010. 12.- Left side aspect of genitalia, with left valva and aedeagus reinoved. 13.- Left side aspect of aedeagus. 14.- Dorsal aspect of teguinen and uncus.
The total number of hitherto recorded Hesperioidea and Papilionoidea from Simi Island amounts to 22 species, while just one single member of the Zygaenidae family has so far been found there.
It is of interest to note that common spring species, such as Euchloe ausonia (Hübner, [1804]), Callophrys riibi (Linnaeus, 1758) and Glaiicopsyche alexis (Poda, 1761), still remain unrecorded on Simi Island. In the case of the former butterfly in particular, which is widespread and common throughout Greece and most of its islands, its absence remains puzzling, but could conceivably be attributed to the scarcity or lack of larval host plants (Cruciferae: Isatis, Sinapis, Aethionema, Iberis, BisciiteUa, etc.), none of which were observed on Simi by the present authors.
Despite the paucity of species found on the island, we believe that it is still a place calling for further lepidopterological investigation; species such as Carcharodus orientalis Reverdin, 1913, Thymelicus hyrax (Lederer, 1861), Gegenes nostrodamus (Fabricius, 1793) and Pelopidas thrax (Hübner, [1821]) stand a good chance of eventually being found on the island, making future collecting a worthwhile endeavour.
Phegea39 (2) (01 .VI.201 1 ): 50
References
Coutsis, J. G. 1976. Records of Adscita Retzius {=Procris F.) (Lep., Zygaenidae) from Greece. — Entomologisf’s Gazette 27: 221-225.
Efetov, K. A. 2001. A Review of the Western Palaearctie Procridinae {Lepidoptera: Zygaenidae). — Crimean State Medical University Press, Simferopol. 328 pp.
Efetov, K. A. & Tarmann, G. M.,1999. Forester Moths. — Apollo Books, Stenstrup. 192 pp.
Gómez-Bustillo, M. R. & Fernandes-Rubio, F., 1974. Mariposas de la Penlnsula Ibérica. Ropaloce- ros II. — Servicio del Ministerio de Agricultura, Madrid. Vol. 2: 258 pp.
Hesselbarth, G., van Oorschot, H. & Wagener S. 1995. Die Tagf'alter der Tiirkei. — Selbstverlag Sigbert Wagener, Bocholt, Germany. Vol. 1 : 753 pp. Vol. 3: 847 pp.
Higgins, L. G. 1975. The Classification of European Butterflies. - Collins, London. 320 pp.
Koutsaftikis, A. 1974. Die Lepidopterenfauna der ostagaischen Insel Simi. — Annales Musei Goulandris 2: 93-98.
Lafranchis, T. 2000. Les Papillons de jour de Franee, Belgique et Luxembourg et leur clienilles. — Collection Parthénope, editions Biotope, Mèze (Franee). 448 pp.
Manley, W. B. L. & Allcard, H. G. 1970. A Field Guide to the Butterflies and Biirnets of Spain. — William Morris Press Ltd., Manchester. 192 pp, 40 colour pis.
Nauman, C. M., Tarmann, G. M. & Tremewan, W. G. 1999. The Western Palaearctie Zygaenidae [Lepidoptera). — Apollo Books, Stenstrup. 304 pp.
Olivier, A. 1991. The butterflies of the Greek island of Simi (Lepidoptera: Hesperioidea & Papilionoidea). — Phegea 19(2): 63-70.
Ondrias, J., Koutsaftikis, A. & Douma-Petridou, E. 1979. Etude relative aux parties genitales des Lépidoptères provenant de différentes regions de Grèce. — Linneana helgiea 1: 358-362.
Thomson, G. 1985. Greek island butterflies: Dodecanes 1983. — Fntomologist’s Record and Journal of Variation 97: 154-158.
Turati, E., 1929. Lepidotteri. - In: Ricerche faunistiche nelle isole italiane delFEgeo. — Archo zool. ital. 13: 177-186.
Verity, R., 1943. Le Farfalle Diiirne d’Italia. - Marzocco, Firenze. Vol. 2: 401 pp., 15 colour pis., 7 black and white pis.
Phegea 39 (2) (01 .VI.201 1 ): 51
Hypena obsitalis (Lepidoptera: Noctuidae), een nieuwe soort voor België
Tom Sierens
Abstract. Hypena obsitalis (Lepidoptera: Noctuidae), a new species for the Belgian fauna The first Belgian specimen of Hypena obsitalis (Hübner, 1813) is reported from Wenduine at the Flemish coast (province of West-Flanders).
Résumé. Hypena obsitalis (Lepidoptera: Noctuidae), espèce nouvelle pour la faune beige Le premier exemplaire beige d' Hypena obsitalis (Hübner, 1813) est signalé de Wenduine, a la cóte tlamande (Flandre occidentale).
Key words: Hypena obsitalis - Faunistics - First record - Belgium.
Sierens, T.: Tijkstraat 6, B-9000 Gent, Belgium. tom.sierens@fulladsl.be.
Fig. 1. Hypena obsitalis (Hübner, 1813), België, West- Vlaanderen, Wenduine, 05.X.2010, leg. D. Sierens. (Foto: T. Garrevoet).
In het kader van een inventarisatie-oefening van nachtvlinders in de natuurreservaten van het Vlaamse Gewest langs de kust, in opdracht van het Agentschap Natuur en Bos (ANB), werd in het najaar van 2010 enkele malen gesmeerd in de duinbossen van Wenduine. Op 5 oktober ving Daniël Sierens hier een exemplaar op smeer van Hypena obsitalis (Hübner, 1813). Het is de eerste maal dat deze soort gemeld wordt uit de Benelux.
De vlinder werd vrij laat op de avond gevonden, rond 2 1 u, toen het vrij heftig aan het regenen was en er behalve enkele exemplaren van Phlogophora meticulosa geen enkele nachtvlinder meer te bespeuren was. Er was die avond op een twintigtal bomen gesmeerd, goed voor 9 soorten (waaronder gilvago
en Mythimna I-album, die hier mogelijk een trekvlinder is) en een 25-tal vlinders, wat eerder weinig is. Andere zoektochten op dezelfde plek op 21 september, 9
P/?egeö39(2)(01.V1.2011): 52
oktober, 16 oktober en 31 oktober, leverden meestal (veel) meer vlinders op, maar geen Hypena ohsitalis.
Hypena obsitalis kent een zomergeneratie en een generatie die uitkomt in het najaar en na overwintering zich voortplant in het vroege voorjaar. Het gevonden exemplaar behoort zeker tot die tweede generatie. De rups zou volgens de meeste literatuur vooral leven op klein glaskruid {Parietaria judaica), een in Vlaanderen zeer zeldzame plant die, volgens de Atlas van de Flora van Vlaanderen en het Brussels Gewest van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) (2006), vooral bekend is van oude abdijen en de stadskernen van historische steden, en van de duinen in de westkust. Volgens de verspreidingskaart in de Atlas komt de plant niet voor in Wenduine. Verschillende bronnen geven echter aan dat ook Urtica geschikt zou zijn als waardplant van Hypena obsitalis.
De duinbossen in Wenduine zijn in de jaren 1990 vrij intensief onderzocht op nachtvlinders (o.a. door Aubin De Turck), en de soort is hier nooit eerder vastgesteld. Het gevonden exemplaar lijkt dan ook niet afkomstig te zijn van een verborgen populatie die hier leeft, maar is vrijwel zeker een trekkend exemplaar van een soort die sinds enige tijd aan een gebiedsuitbreiding naar het noorden bezig is.
Hypena obsitalis staat in het Verenigd Koninkrijk al langer bekend als een zeldzame immigrant, die echter vaste voet aan wal heeft gekregen in Devon, in het zuidwesten van Engeland. Het verspreidingskaartje op de website ukmoths.org laat daarnaast ook vondsten zien aan de monding van de Thames, in Kent, en in Sussex (http://ukmoths.org.uk/show.php?bf^2478&map==true). Terecht lijkt de soort in het UK "predominantly Coastal" genoemd te worden (cf ook http://www.hantsmoths.org.uk/species/2478.php).
De Franse website Lépi'net, "Les carnets du lépidoptériste francais", signaleert dat Hypena obsitalis "a fortement progressé vers Ie nord ces dernières années (nombreuses citations francilliennes depuis 2000)" (http://www.lepinet.fr/ especes/nation/lep/index.php?id=46720). Het verspreidingskaartje laat zien hoe de soort, die traditioneel thuishoort in het zuiden en zuidwesten van Frankrijk, al opgerukt is naar de departementen Seine-Maritime in Normandië en Oise in Picardië.
Het mag dus niet echt een verrassing heten dat de soort nu ook een eerste keer opduikt aan de Belgische kust. Wordt wellicht vervolgd!
Referentie
Van Landuyt, W., Hoste, I., Vanhecke, L., Van den Brempt, P., Vercruysse, W. & De Beer, D. 2006.
Atlas van de Flora van Vlaanderen en het Brussels Gewest. — Instituut voor Natuur- en
Bosonderzoek, Nationale Plantentuin van België & Flo. Wer.
Phegeai*) (2) (01 .VI.201 1 ); 53
Aspilapteryx limosella (Lepidoptera: Gradllariidae), new to the Belgian fauna
Jean-Yves Baugnée & Willem N. Ellis
Résumé. Aspilapteryx limosella (Lepidoptera: Gracillariidae), espèee nouvelle pour la faune beige
Durant l’automne 2009, plusieurs mines d' Aspilapteryx limosella (Duponehel, 1843) ont été trouvées sur Terrcrirrm chamaedrys L. (Lamiaceae) dans deux localités xérothermiques du sud de la Belgique, respeetivement a Resteigne (provinee de Luxembourg) et a Dinant (province de Namur). C’est la première fois que eette rare espèee est renseignée dans un pays du Benelux. Les informations relatives a la biologie et a la répartition du papillon sont résumées.
Samenvatting. Aspilapteryx limosella (Lepidoptera: Gracillariidae), een nieuwe soort voor de Belgische fauna
Tijdens het najaar 2009 werden enkele bladmijnen van Aspilapteryx limosella (Duponehel, 1843) op Terrcrirrm chamaedrys L. (Lamiaceae) gevonden op twee xerothermofiele plaatsen in het Zuid-België, respectievelijk te Resteigne (provincie Luxemburg) en te Dinant (provincie Namen). Het is de eerste maal dat deze zeldzame soort uit Benelux wordt venneld. Details over de levenswijze en de verspreiding worden gegeven.
Key words: Aspilapteryx limosella - Lepidoptera - Gracillariidae - Belgium - Faunistics - Xerothermic grassland.
Baugnée, J.-Y.: Service Public de Wallonië, Département de 1’Etude du Milieu naturel et agricole, Observatoire de la Faune, de la Flore et des Habitats, Avenue de la Faculté, 22, B- 5030 Gembloux, Belgium. Jybaugnee(^gmail.com.
Fllis, W.N.: Zoölogisch Museum, Universiteit van Amsterdam, Plantage Middenlaan 64, NF- 1018 DH Amsterdam. wnellis(^bladmineerders.nl.
The small genus Aspilapteryx Spuler, 1910 (Lepidoptera: Gracillariidae) was revised and divided by Triberti (1985) in two subgenera: subg. Aspilapteryx and subg. Sabiilopteryx. However, the second subgenus is now regarded as synonym to Aspilapteryx (De Prins & De Prins 2009). This genus, which includes eleven species in the world (De Prins & De Prins 2009) and five species in Europe (Buszko 2009), was hitherto represented in Belgium only by Aspilapteryx tringipennella (Zeiler, 1839), a leafminer on Plantago (De Prins & Steeman 2009).
A second species, Aspilapteryx limosella (Duponehel, 1843), has been recently recorded for the first time from Belgium in two xerothermic stations of the South of country. On 30 October 2009 ten mines of this rare moth were discovered on Teiicriiim chamaedrys L. (Lamiaceae) in the nature reserve "Tienne des Vignes" at Resteigne (prov. of Luxembourg). Afterwards, on 1 1 November 2009, four mines were observed on the same plant in the nature reserve "Vallon d’Herbuchenne" at Dinant (prov. of Namur). Both sites belong to the Meuse basin and are situated on chalky south slopes at an altitude of 200- 230 m. Three mines from Resteigne each contained a young Caterpillar (fig. 4). These observations increase the number of species of the Belgian Gracillariidae to 99 (De Prins & Steeman 2009).
Phegea 39 (2) (0 1 .VI.20 1 1 ): 54
The Aspilapteryx species are little moths with a wing span of 8-14 mm which rest in a Caloptilia manner, with the forepart of the body raised on the front legs. Aspilapteryx limosella is very close to A. inquinata Triberti, 1985, a little-known Asian taxon. Adults of both species are strongly variable in wing coloration but differ clearly in their genitalia. The fore wings are usually pale ochreous with faint brown blotches. The head and face are ochre, with pale brownish ringed antennae. In addition the legs are dark brown except for the white tarsi (Triberti 1985, Huemer 1994). The early stages of Aspilapteryx are poorly known and those oï Aspilapteryx limosella still remain undescribed, but the Caterpillar of the species is well pictured by Stainton (1864, plate 3a).
Distribution
Aspilapteryx limosella is a west-Palaearctic species which occurs in central, South and oriental Europe as well as in the Near East. It was previously recorded from Albania, Austria, Bosnia-Herzegovina, Bulgaria, Croatia, Czech Republic, France (incl. Corsica), Germany, Greece, Hungary, Israël, Italy, Macedonia, Roland, Portugal, Romania, Southern and central Russia, Serbia, Slovakia, Slovenia, Spain, Switzerland, Turkey, Ukraine, Yugoslavia (Budashkin 2004, De Prins & De Prins 2009, Buszko 2009, Ko^ak & Kemal 2009).
In Germany, the species is quite rare and essentially widespread in the Southern half: Rhineland-Palatinate, Bavaria, Saarland, Saxony, Saxony-Anhalt, Thuringia, Baden- Württemberg (Schütze 1931, Gaedike & Heinicke 1999, Tolasch 2004). However, it reaches Mecklenburg-Vorpommern northwards (Deutschmann 2008). In Saarland only two localities are recorded (Wemo 2008).
In mainland France, Aspilapteryx limosella appears to be well-distributed in the Southern and central parts of the country but it is little observed. Lhomme (1946-1963) cites the species from the departments of Alpes-Maritimes, Ardèche, Cher, Cóte-d’Or, Lot and Seine-et-Oise (region of Paris). Recent occurrences were mentioned from the Dordogne (Fennell 2009) and some more northem departments such as Moselle and Meuse where the species is regarded as common by Courtois (1993). No data of the species are known from the Great Duchy of Luxembourg and it is missing in the collections of the national museum (M. Hellers, in litt. 2010).
Clearly, the Belgian localities now mark the extreme north-western border of the European distribution of Aspilapteryx limosella.
Phegea39 (2) (01 .Vl.2011 ): 55
Figs. 1-2. Aspilapteiyx limosella (Duponchel, 1843), Belgium, Luxembourg, Resteigne, 30.x. 2009, mines on Teiicriiini chaniaedrvs; 3.- Young mine on Teucrium chamaecbys, Belgium, Namur, Dinant, ll.xi.2009; 4. Larva (L= 3.2 mm) ex. mine on Teucrium chaniaechys, Belgium, Luxembourg, Resteigne, 30.X.2009; 5.- Habitat, calcareous grassland, Belgium, Luxembourg, Resteigne, 30.X.2009; 6. Habitat, rocky calcareous grassland, Belgium, Namur, Dinant, I l.xi.2009 (all photos .l.-Y. Baugnée).
Biology
During its larval stage Aspilapten^x limosella is a permanent miner on the Lamiaceae Teucrium chamaedrys and T. montamuu (Klimesch 1951, Triberti 1985). Old references of the species on Jurinea (Asteraceae) and Genista (Fabaceae) seem quite doubtful and need to be confirmed (see review in De Prins
P//e’^e^/39(2)(0I.VL201 1): 56
& De Prins 2009). The larva causes a tentiform mine on the lower surface of the leaf, like those of Phyllonorycter spp. (figs. 1-3). The upper convex surface of the mined leaves is often purplish brown while the lower surface is white to pale green. Larvae occur in May to September (in Belgium also in October- November) and pupate in a cocoon within the mine, but they may leave the mine to live between spun leaves on the host plant (Hering 1957, Ellis 2007). According to Klimesch (1951) the Caterpillar feeding on Teucrium montanum moves three to four times to another leaf depending on the leaf size. The species overwinters as a pupa. Adults fly mainly in May-June and in August in two generations (Schütze 1931, Klimesch 1951).
The parasites and predators of Aspilapteryx Umosella are almost unknown. Four parasitic wasps species of the family Eulophidae are described from central Europe: Sympiesis gregori Boucek, 1959, Cirrospilus staryi Boucek, 1958, Cirrospilus viticola Rondani, 1877, and Sympiesis euspilapterygis Erdös, 1958 (Boucek 1959a-b, Boucek & Askew 1968).
Like its foodplants, Aspilapteryx Umosella is a typical element of xerothermic habitats, particularly calcareous grasslands (figs 5-6). In Belgium Teucrium chamaedrys is confmed on the chalk hillsides of the Meuse basin, especially in the valleys of the Meuse (above Namur), Viroin, Lesse and Ourthe where it is locally abundant (Van Rompaey & Delvosalle 1979). On the other hand, the endangered Teucrium montanum is at present known only from very scarce isolated localities in the south of country (Saintenoy-Simon et al. 2006). These plants grow in rocky and sunny places, within the Xerobromion communities. Considering the regional distribution of the first (main?) larval host plant, we presume that Aspilapteryx Umosella has a wider distribution in suitable habitats.
Acknowledgments
We would like to thank Willy De Prins, Marcel Bellers, Michel Martin, Mare Meyer and Andreas Wamo for providing useful information, and Gérard Minet for his pleasant company in the field.
References
Boucek, Z. 1959a. A study of Central European Eulophidae, I: Eulophinae (Hymenoptera). — Acta Entomologica Musei Nationalis Pragae 33: 117-170.
Boucek, Z. 1959b. A study of Central European Eulophidae, II: DiauUnopsis and Cirrospilus (Hymenoptera). — Acta Entomologica Musei Nationalis Pragae 33: 171-194.
Boucek, Z. & Askew, R. R. 1968. Hym. Chalcidoidea. Palearctic Eulophidae (excl. Tetrastichinae).
— In: Delucchi, V. & Remaudière, G. (eds.). Index of Entomophagous Insects 3: 1-254. Budashkin, Y. I. 2004. The results of twenty years of local studies of the Lepidoptera fauna of the Karadag Natural Reserve. - In: Morozova, A. L. & Gnyubkin, V. F. (eds). Karadag. History. Geology. Botany. Zoology. — The scientific works dedicated to the 90th anniversary of T.V. Vyasemsky Karadag scientific station and the 25th anniversary of the Karadag Nature Reserve. Simferopol, Sonat, vol. 1 : 323-366. [in Ukrainian]
Buszko, J. 2009. Fauna Europaea: Gracillariidae. In: Karsholt, O. & van Nieukerken, E.J. (eds), Lepidoptera, Moths. Fauna Europaea, version 2. — http://www.faunaeur.org [accessed on 19 December 2009].
Phegea39 (2) (Ol.VI.201 1 ): 57
Courtois, J.-M. 1993. Quatrième contribution a la connaissance des Lépidoptères du Pays Messin. — BuUetiti de la Société d’Histoire Naturelle de la Moselle 46: 107-120.
De Prins, J. & De Prins, W. 2009. Global Taxonomie Database of Gracillariidae {Lepidoptera). — World Wide Web electronic publication, http:gc.bebif.be [accessed on 28 December 2009].
De Prins, W. & Steeman, C. 2009. Catalogiie of the Lepidoptera of Belgiiim. — www.phegea.org [accessed on 19 December 2009].
Deutschmann, U. 2008. Die Kleinschmetterlinge Mecklenburg-Vorpommems. Teil 9: Gracillariidae (Blatttütenmotten). — Virgo, Mitteilimgsblatt des Entomologischen Vereins Mecklenbiirg 11 (1): 56-62.
Ellis, W.N. 2007. Bladmineerders van Europa/Leafminers of Eiirope. — Zoölogisch Museum Amsterdam, http://www.bladmineerders.nl [accessed on 19 December 2009].
Fennell, W. 2009. Leps 24. The Lepidoptera of the Dordogne. — http://www.leps24.com [accessed on 19 December 2009].
Gaedike, R. & Heinicke, W. 1999. Verzeichnis der Schmetterlinge Deutschlands. Entomofauna Germanica 3. — Entomologische Nachrichten imd Berichte, Beiheft 5: 1-216.
Hering, M. 1957. Bestimmungstahellen der Blattminen von Europa: einschliesslich des Mittelmeerheckens und der Kanarischen Insein . — W. Junk, ‘s Gravenhage, I-llI: 1-1185, 1- 221.
Huemer, P. 1994. Aspilapteiyx inquinata Triberti, 1985 - Erstnachweis tür Europa (Insecta: Lepidoptera, Gracillariidae). — Berichte des Naturwissenschaftlich-Medizinischen Vereins in lnnshruckM:\l\-\V>.
Klimesch, J. 1951. Über Microlepidopteren des Traunsteingebietes in Oberösterreich. — Zeitschrift der Wiener Entomologischen Gesellschaft 36: 101-117.
Ko^ak, A.0. & Kemal, M. 2009. Revised Checklist of the Lepidoptera of Turkey. — Centre for Entomological Studies Ankara, Priamus supplement 17: 1-253.
Lepiforum e.V., 2009. Bestimmungshilfe für die in Europa nachgewdesenen Schmetterlingsarten . — www.lepiforum.de [accessed on 20 December 2009].
Lhomme L., 1946-1963. Catalogue des Lépidoptères de France et de Belgique. Volume 11. Microlépidoptères {2ème partie). - Le Carriol, pp. 489-1253.
Saintenoy-Simon, J., Barbier, Y., Delescaille, L.-M., Dufrêne, M., Gathoye, J.-L. & Verté, P. 2006. Première liste des plantes rares, menacées et protégées de la Région wallonne (Ptéridophytes et Spermatophytes). Version 1. — http://biodiversite.wallonie.be/especes/ecologie/plantes/liste- rouge [accessed on 20 December 2009].
Schütze, K.T. 1931. Die Biologie der Kleinschmetterlinge unter besonderer Berücksichtigung ihrer Nahrpfanzen und Erscheinungszeiten. Handbuch der Microlepidopteren Raupenkalender geordnet nach der Illustrierten deutschen Flora von H. Wagner. — Verlag des Internationalen Entomologischen Vereins e.V., Frankfurt am Main, 1-222.
Spuler, A. 1910. Die Schmetterlinge Europas. Band II. — Schweitzerbart’schen Verlagsbuch hand hing, Stuttgart.
Stainton, 1 864. The natural histoiy of the Tineina. Volume 8. - London.
Tolasch, C. 2004. Schmetterlinge Deutschlands. — http://www.schmetterlinge- deutschlands.de/index.htm [accessed on 14 January 2010].
Triberti, P. 1985. A revision of the genus Aspilapteiyx Spuler (Lepidoptera, Gracillariidae). — Zeitschrift der Arbeitsgemeinschaft Österreichischer Entomologen 37: 1-16.
Van Rompaey, E. & Delvosalle, L. 1979. Atlas de la Flore beige et luxembourgeoise. — Jardin Botanique National de Belgique, Meise.
Werno, A. 2008: Lepidoptera-Atlas 2008. Verbreitungskarten Schmetterlinge (Lepidoptera) im Saarland und Randgebieten. — http://www.delattinia.de/saar_lepi_online/index.htm [accessed on 14 January 2010].
Phegea 39 (2) (Ol.VI.201 1 ): 58
Distribution and conservation status of Pseudophilotes bavius (Lepidoptera: Lycaenidae) in Dobrogea (south- eastern Romania)
Vlad Dinca, Sylvain Cuvelier & Morten S. M0lgaard
Abstract. Pseudophilotes bavius (Eversmann, 1832) is a butterfly species of European conservation concern (listed in Annexes II and IV of the Habitats Directive 92/43/EEC) with a restricted and fragmented distribution. In Romania, where it reaches the north-westem limit of its range, P. bavius has disjunct populations: Transylvania in the north-west and Dobrogea in the soLith-east, with a gap of about 400 km between the two. In this study we provide an OverView on the distribution of P. bavius in Dobrogea, while reporting three new sites which doublé the number of known localities and extend the species’ distribution about 60 km north in this region. The known and potential distribution, habitat, phenology and conservation status of P. bavius in Dobrogea are discussed.
Samenvatting. Verspreiding en beschermingsstatus van Pseudophilotes bavius (Eepidoptera; Lycaenidae) in Dobrogea (Zuidoost-Roemenië)
Pseudophilotes bavius (Eversmann, 1832) is een dagvlindersoort met aandacht voor het Europees behoud (vernield in de bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn 92/43/EEC) met beperkte en gefragmenteerde verspreiding. In Roemenië, de noordwestelijke grens qua voorkomen van de soort, heeft P. bavius gescheiden populaties: Transylvanië in het Noordwesten en Dobrodgea in het Zuidoosten. Een afstand van 400 km scheidt beide populaties. In dit artikel brengen we een overzicht van de verspreiding van P. bavius in Dobrodgea terwijl we ook drie nieuwe vindplaatsen vernielden. Hierdoor verdubbelt het aantal gekende plaatsen en is het voorkomen van de soort 60 kilometer noordwaarts uitgebreid. De gekende en potentiële verspreiding, habitat, fenologie en behoudsstatus van P. bavius in Dobrodgea worden besproken.
Resumé. Pseudophilotes bavius (Eversmann, 1832) er en dagsommerfugleart med europaeisk bevaringsstatus (inkluderet i tillseg II og IV i Habitatdirektivet 92/43/E0F) og med en begrEenset og opsplittet udbredelse. I Rumaenien, hvor nordvestgraensen tbr udbredelsen gar, forekommer P. bavius i folgende to adskilte omrader: Transsylvanien i den nordvestlige del af landet og Dobrogea i sydost, med en afstand pa 400 km imellem dem. I denne artikel bringer vi en oversigt over udbredelsen af P. bavius i Dobrogea, herunder tre nyopdagede lokaliteter, hvilket fordobler antallet af kendte lokaliteter og udvider artens kendte udbredelse med ca. 60 km nordpa i denne region. Den kendte - og potentielle - udbredelse, habitat, fenologi og bevaringsstatus for P. bavius i Dobrogea tages op til diskussion.
Key words: Pseudophilotes bavius - Romania - Dobrogea - distribution - habitat - conservation
Dinca, V.: Institute of Evolutionary Biology (CSIC-UPF), Passeig Maritim de la Barceloneta 37-
49, 08003, Barcelona, Spain & Departament de Genètica i Microbiologia, Universitat
Autónoma de Barcelona, 08193 Bellaterra (Barcelona), Spain. sudistu(^yahoo.com.
Cuvelier, S.: Diamantstraat 4, 8900 leper, Belgium. sylvain.cuvelier@pandora.be.
Molgaard, Morten S.: Hobrovej 97, 1. tv., 9000 Aalborg, Denmark, nism2@webspeed.dk.
Introduction
Already since the 19th century (Mann 1866), the partieular butterfly fauna of Dobrogea has attracted numerous researehers who published valuable data on the Lepidoptera assemblages present in this area. One of the most important features that make Dobrogea a very interesting region from a lepidopterological (and not
P/?e^e£/39(2)(01.VI.2011): 59
only) point of view is its geographic position which determines multiple biogeographieal influenees translated into a meeting point of Balkanie, Minor Asian and south Russian steppe elements. The main ecological and faunistieal eharacteristics of Dobrogea have been diseussed by several studies (e.g. Rakosy & Székely 1996, Rakosy & Wieser 2000, Dinea et al. 2009). Although some of Dobrogea’s most valuable faunistieal elements are certainly the many taxa reaching their western or northern distributional limit on its territory, there are also other very localized and endangered butterfly species that have populations in this area. It is for example the case of Plebejus sephirus Frivaldsky, 1835, and Pseudophilotes bavius (Eversmann, 1832), both of them steppe specialists which have a disjunct distribution in Romania, being restricted to the north-west (Transylvania) and the south-east (Dobrogea) of the country (Rakosy et al. 2003, Székely 2008). The populations of P. bavius from Dobrogea are of particular interest as they seem to be very isolated from the rest of the species’ range lying about 400 km south-east from the Transylvanian ones and equally distant from the ones known from Southern Ukraine and Turkey (Kudrna 2002). However, according to the distribution maps of Tshikolovets (2003) and Nekrutenko & Tshikolovets (2005), P. bavius occurs in Southern Ukraine until the border with northern Dobrogea, meaning that the gap between the populations from Dobrogea and the Ukrainian ones may be actually smaller (about 200 km). Comprehensive data on the distribution and conservation status of P. bavius in Dobrogea is still poor as the species has been recorded only from three small sites in the extreme Southern part of the province (Fig. 1). Moreover, with the exception of one site, these records were based on very few specimens and on single recording dates. The purpose of this article is therefore to improve the knowledge on the distribution of P. bavius in Dobrogea and to tentatively assess its conservation status in this region.
Methods
Between 28th of April and Ist of May 2010, we investigated all the localities with published records of P. bavius in Dobrogea as well as other areas that we considered to be potentially suitable for this species. Special attention was paid to sites where Salvia nutans (Lamiaceae), the larval food plant of the species, was present. Collecting was done using the insect net.
Results and discussion
Material. 5(5', 2$, Gura Dobrogei (Constan(a county), 28. iv. 20 10; 2(5', south of §ipote (Constan(a county), 29. iv. 20 10; 6(5', 3$, south-east of §ipote (Constan(a county), 29.iv.2010 and 30.iv.2010; 6(?, 7$, north of §ipote (Constanfa county), 30.iv.2010 and l.v.2010. We found P. bavius at four sites, out of which three represent new records for Dobrogea (Table 1, Fig. 1).
Phegea 39 (2) (01 .VI.201 1): 60
Table 1. Localities in Dobrogea with records of Pseudophilotes haviiis. Numbers correspond to the localities in figure 1 .
|
No. |
Site |
Protected area |
Date visited |
Alt. (m) |
County |
Lat. N |
, p Records of P. bavius in Dobrogea |
|
1 |
Gura Dobrogei |
yes |
28.iv.2010 |
30-100 |
Constante |
44° 27' |
28° 29' this paper |
|
2 |
Canaraua Fetei |
yes |
1.V.2010 |
25-60 |
Constante |
44° 03' |
27° 38' Székely 1994 |
|
3 |
N Sipote |
no |
30.iv.2010 1.V.2010 |
50-90 |
Constante |
44° 03' |
27° 57' this paper |
|
4 |
S Sipote |
no |
29.iv.2010 |
70 |
Constante |
44° 01' |
27° 57' this paper |
|
5 |
SE Sipote |
no |
29.iv.2010 30.iv.2010 |
50-100 |
Constante |
44° 01' |
- o cQ, Rakosy & Székely 1996; ^ this paper |
|
6 |
Dumbraveni |
yes |
30.iv.2010 |
80-100 |
Constanta |
43° 56' |
27° 59' Dinca & Vila 2008 |
Fig. 1. Distribution of Pseudophilotes bavius in Dobrogea. # - records of P. baviiis found in literature; ▲ - new records of P. bavius (this paper). The upper left corner indicates the position of Dobrogea (dark grey) in Romania and the part of this province illustrated in the main figure. Numbers refer to localities in table 1 .
Phegea 39 (2) (01 .VI. 201 1 ): 61
Certainly, the most important of our findings is the discovery of this species at Gura Dobrogei (Figs. 2, 3), site located in central Dobrogea, about 60 km north-east from the nearest P. bavius populations in the Southern part of the province (Fig. 1). Gura Dobrogei is a protected area (242.7 ha) of botanical, zoological, geological and speleological interest. The site has a pronounced steppe and (to a lesser extent) forest-steppe character but it also features karstic areas. Although little studied by lepidopterists, previous visits determined promising results (Dinca et al. 2009) and determined us to further investigate the area. Pseudophilotes bavius was found on grassy calcareous slopes where S. rnitans was also present. Other species flying in the same area were Pseudophilotes vierama (Moore, 1865), Colias erate (Esper, 1805) and Euehloe ausouia (Hübner, 1804). It is worth noting that, although the steppe area of Gura Dobrogei is quite large, both P. bavius and S. nutans where very local and not abundant in the area. As a matter of fact, all specimens we found were confined to a few hundreds of meters long valley and only seven adults were identified during several hours of intensive search by the three authors. The presence of P. bavius in Gura Dobrogei considerably extends the known range of this species in Dobrogea (Fig. 1). However, this population is likely to be isolated because, with the exception of Cheile Dobrogei lying only three kilometres to the north, most land in the central part of Dobrogea is used for agriculture and does not offer suitable habitats for this species. At a larger scale, the presence of P. bavius in Gura Dobrogei suggests this species may have been more widespread in the past (when maybe larger areas of suitable habitat were probably available), with a potentially more or less continuous distribution between Asia Minor, the Balkans and Southern Ukraine. Indeed, by examining the species’ distribution map from Kudrna (2002) and taking into account the maps from Tshikolovets (2003) and Nekrutenko & Tshikolovets (2005), it appears that the only large "missing link" between the populations from Asia Minor, the Balkans and Southern Ukraine is represented by Bulgaria. Flowever, the presence of P. bavius in this latter country is very likely at least in the north-east (near the border with Romanian Dobrogea), where potentially suitable habitats are present (Abadjiev & Beshkov 2007).
Besides Gura Dobrogei, we also identified P. bavius in three sites from the surroundings of §ipote village (Constan(a county) (Table 1, Figs. 1, 4-8). At least two of these represent new records for Dobrogea. The species has already been recorded from one site near this village (Rakosy & Székely 1996, Jutzeler et al. 1997). However, more precise locality details were not provided and we cannot be sure to which of the three sites investigated by us this citation corresponds (if it corresponds at all). In either case, the population reported from $ipote in the two above-mentioned papers seems to be one of the largest in Dobrogea as 19 males and 12 females were collected in a single day. In table 1, we assigned this population to the site south-east of $ipote (Fig. 5), where we also identified P. bavius.
Phegea 39 (2) (0 1 .VI.20 1 1 ): 62
All three sites in the surroundings of $ipote are a mixture of sylvo-steppe areas and calcareous grasslands with small groups of S. nutans lying on slopes with steppe-like vegetation. These sites are aetually part of a small assemblage of patches of forested areas surrounding the village of §ipote. The entire region is mostly used for agriculture, resulting in a fragmented landscape. Therefore, although the three sites where P. bavius was found are separated by no more than five kilometres (site 4 and 5 by only 2 km, see Fig. 1 ), they are rather isolated from each other by intervening agricultural fields. Preliminary studies focused on a population of P. bavius from Transylvania suggested that this species is sedentary, with adults rarely covering distances of up to 330 m (Vizauer & Adumitroaie 2005). In this respect, an interesting observation is that we found no P. bavius resting on or flying closely to S. nutam and several specimens were found flying rather far from this plant (up to 300 m away). Moreover, at the site north of §ipote (Fig. 7), several specimens (including females) were found on a small calcareous gravel slope flying together with Scolitantides oriou (Pal las, 1771), about 250 m away from the steppe slopes with S. nutans. This is in contrast to the behaviour observed by us in populations of P. bavius from Transylvania, where the butterflies were very often resting or flying in the immediate vicinity of S. nutans.
The populations of P. bavius from Southern Dobrogea have been assigned to subspecies egea (Herrich-Schaffer, 1852) occurring in Asia Minor (Székely 1994, Rakosy & Székely 1996, Jutzeler et al. 1997). The subspecific status of these populations is beyond the scope of this study. However, we are able to report that the populations from Dobrogea do not necessarily fly later compared to the ones in Transylvania as previously mentioned (Székely 1994). It is true that previously available data on P. bavius in Dobrogea suggested a later flight time compared to Transylvania since all records were made between 23rd of May and Ist of June. However, our data indicate that the species may well tly during the second half of April (some of the specimens from Gura Dobrogei and $ipote were already very worn out at the end of April), similarly to the populations from Transylvania. Although further research is needed, two variants should be taken into account: (1) the species has considerable variations in phenology depending on climatic particularities of each spring, or (2) it has a prolonged period of emergence.
Conservation of Pseudophilotes bavius and its habitats in
Dobrogea
Pseudophilotes bavius is currently known from six sites in Dobrogea, out of which three are reported here for the first time (Table 1, Fig. 1 ). For two of these sites there are only one (Dumbraveni) and two (south of §ipote) known specimens. For a third one (Canaraua Fetei), there are only three specimens ever collected and none after 1992, despite many visits by lepidopterists in the area since then. Provided directed research is made in suitable habitats, the species might be discovered in a few other sites in Dobrogea. However, one cannot
Phegea 2>9 {2) {0 \ .\\20WY 63
expect a spectacular improvement in terms of total area of occurrence since only few and highly fragmented patches of steppe and sylvo-steppe areas still survive in Dobrogea, where most of the land is used for agriculture.
The species currently occurs in three protected areas (Table 1). However, none of the sites near $ipote (two of which seem to host the largest populations of the species in Dobrogea), is included in the national network of protected areas. Our observations strongly suggest that these sites are valuable strongholds of the once much more widespread steppe and sylvo-steppe areas from Southern Dobrogea, now largely transformed into agricultural fields or intensively grazed pastures. Besides P. bavius (a species that already opens the possibility for the designation of Natura 2000 sites), during only two visits at these sites (29‘'^-30^*^ of April 2010 and 5th of July 2010) several other species of conservation concern have been observed:
Lepidoptera:
• Maculinea arion (Linnaeus, 1758): one specimen identified on 5th of July 2010 at the site south-east of §ipote (observed by V. Dinca). The species is listed in Annex IV of the Habitats Directive 92/43/EEC and as endangered in the European Red List of Butterflies (Van Swaay et al. 2010).
• Cupido osiris (Meigen, 1829): five males observed mud puddling on 5th of July 2010 at the sites south and south-east of §ipote (observed by V. Dinca and S. Cuvelier). The species is protected by law in Romania. In Dobrogea it has not been recorded during more than 140 years (Mann 1866), and never from the Southern part of the province.
• Cupido alcetas (Hoffmannsegg, 1804): one male observed mud puddling on 5th of July 2010 at the site south of §ipote (observed by V. Dinca). The species is protected by law in Romania and is very poorly known from Dobrogea, with only four reported localities in the whole province (Skolka 1994, Székely et al. 2011).
Other orders:
• Testudo graeca ibera Pallas, 1814: several specimens (including one copula) observed on 29th-30th of April 2010 at the site south-east of §ipote (observed by all three authors). The species is listed in Annexes II and IV of the Habitats Directive 92/43/EEC.
• Hyla arborea orientalis Bedriaga, 1890: one specimen observed on 30th of April 2010 at the site south-east of §ipote (observed by V. Dinca). The species is listed in Annex IV of the Habitats Directive 92/43/EEC.
The number of protected species occurring in these areas may increase considerably if further research covering a wider spectrum of taxonomie groups is made. With an appropriate documentation, it would be possible to include at least some of these sites into the national network of protected areas. Such a decision would certainly be highly beneficial for P. bavius given its apparently small populations (in terms of both area of occupancy and number of individuals) and high habitat fragmentation.
Phegea 39 (2) (Ol.VI.201 1): 64
Fig. 2.- Male of Pseuchphilotes haviiis, Gura Dobrogei, 28. iv. 2010 (Photo V. Dinca); Fig. 3.- Habitat of F. haviiis at Gura Dobrogei, 28. iv. 2010 (Photo V. Dinca); Fig. 4.- Male of F. havius, South of Sipote, 29. iv. 2010 (Photo S. Cuvelier); Fig. 5.- Stepic slope with Salvia iiutans at the site south-east of Sipote, 30. iv. 2010 (Photo V. Dinca); Fig. 6.- Male of F. havius, south of Sipote, 29. iv. 20 10 (Photo V. Dinca); Fig. 7.- Habitat of F. baviiis at the site north of Sipote, 30. iv. 20 10 (Photo S. Cuvelier); Fig. 8.- Flowering buds of S*. nutans, south-east of Sipote, 30. iv. 20 10 (Photo S. Cuvelier).
Phegea3>9{2){0\.\\2{)\\): 65
If the suitable sites are saved from agriculture, urbanization or land buming, then the long term survival of P. bavius in Dobrogea may only need the maintenance of undisturbed steppe meadows with its larval food plant, S. nutans. This could be done with little or no intervention and, only if applicable, through controlled grazing to prevent the habitat being overgrown by bushes and trees.
Pseudophilotes bavius is a species of European conservation concern listed as endangered in the Red Data Book of European butterflies (Van Swaay & Warren 1999) and recently added to Annexes II and IV of the Habitats Directive 92/43/EEC (with the accession of Romania and Bulgaria in 2007). Elowever, in the recent European Red List of Butterflies (Van Swaay et al. 2010), based on lUCN conservation criteria, P. bavius appears as "least concern" in Europe and as "not evaluated" in the EU member countries. This status is rather surprising if we compare it to many much more common and/or widespread European species listed under higher risk categories ("near threatened", "vulnerable" or "endangered"), among which even some congenerics such as Pseudophilotes panoptes (Hübner, [1813]) or P. vicrama, both evaluated as "near threatened". According to Van Swaay et al. (201 1), it is a Species of European conservation Concern of the third category (SPEC3), with decline of more than 10% in at least a third of European countries. On the other hand, according to the Climatic Risk Atlas of European Butterflies (Settele et al. 2008), P. bavius is a species under very high climate change risk, with potential future loss of suitable climatic niche of up to 85%-95%. As P. bavius is currently known to occur in only two countries in the European Union (Romania and Greece) and in the vicinity as well from local populations in Serbia, Former Yugoslav Republic of Macedonia and Albania (Kudrna 2002, Slamka 2004, Radovic et al. 2008), we hope the results presented in this study will stimulate further research on this threatened butterfly and will also contribute to a better knowledge on its distribution and conservation status in Europe.
Acknowledgements
We are grateful to Tibor-Csaba Vizauer for information on the dispersal traits of P. bavius in a Transylvanian population and to Lloreng Saez for plant identifications during the preparation phase of our field research. We thank Salvador Carranza for information on amphibian species. Support for this research was provided by the Ministerio de Ciencia e Innovación project (CGL2007-605 16/BOS), and a predoctoral fellowship from Universitat Autónoma de Barcelona to V. Dinca.
References
Abadjiev, S. & Beshkov, S. 2007. Prime Butterfly Areas in Bulgaria. — Pensoft, Sofia, 222 p.
Dinca, V. & Vila, R. 2008. Improving the knowledge on Romanian Rhopalocera, including the rediscovery of Polyommatus amandus (Schneider, 1792) (Lycaenidae) and an application of DNA-based Identification. — Nota Lepidopterologica 31(1): 3-23.
Dinca, V., Cuvelier, S., Székely, R & Vila, R. 2009. New data on the Rhopalocera (Lepidoptera) of Dobrogea (south-eastern Romania). — Phegea 37( 1 ): 121.
Phegea 39 (2) (01 .VI.201 1 ): 66
Jiitzeler, D., Rakosy, L. & De Bros, E. 1997. Observation et élevage de Pseudophilotes havius (Eversmann, 1832) des environs de Cliij; distribution de cette espèce en Roumanie. Une nouvelle plante nourricière de CoUas alfacariensis (Ribbe, 1905). — Bulletin de la Société entomologique de Mulhouse 1997(avril-juin): 23-30.
Kiidrna, O. 2002. The distribution atlas of European butterflies. — Oedippiis 20: 1-342.
Mann, J. 1866. Aufzahlung der im Jahre 1865 in der Dobrudscha gesammelten Schmetterlinge. — Verliandlungen der k. k. zoologisch-botanischen Gesellschaft Wien 16: 1^0.
Nekrutenko, Yu. & Tshikolovets, V. 2005. The Butterflies of Ukraine. — Rayevsky Scientific Publishers, Kyiv. 231 p. [in Ukrainian].
Radovic, I., Radovic, D., Jaksic, P., Dzukic, G., Stevanovic, V., Bulic, Z. & Buskovic, V. 2008. Skadar lake region and «target species» species of European conservation concem. — Natura Montenegrina, Podgorica 7(2): 31^4.
Rakosy, L. & Székely, L. 1996. Macrolepidopterele din sudul Dobrogei. — Entomologica Romanica 1: 17-62.
Rakosy, L. & Wieser, C. 2000. Das Macin Gebirge (Rumanien, Nord-Dobrudscha). Ein durch hohe Biodiversitat gekennzeichnetes Refugium reliktarer Arten. Fauna und Flora, unter besonder Berücksichtigung der Schmetterlinge und der Vegetationsverhaltnisse. — Carinthia II, Klagenfurt 190/110: 7-116.
Rakosy, L., Goia, M. & Kovacs, Z. 2003. Catalogul Lepidopterelor Romaniei / Verzeiclmis der Schmetterlinge Rumaniens. — Societatea Lepidopterologica Romana, Cluj-Napoca, 446 p.
Settele J., Kudma O., Harpke A., Kühn I., van Swaay C., Verovnik R., Warren M., Wiemers M., Hanspach J., Hickler T., Kühn E., van Halder I., Veling K., Vliegenthart A., Wynhoff I., Schweiger O. 2008. Climatic Risk Atlas of European Buterflies. — Biorisk 1 (special issue), Pensoft Sofia-Moscow, 710 p.
Skolka, M. 1994. Date referitoare la lepidopterele din Dobrogea (Grypocera, Rhopalocera). — Buletin informare Societatea lepidopterologica romana 5(3-4): 223-243.
Slamka, F. 2004. Die Tagfalter Mitteleuropas - östlicher Teil. — Published by the author, 288 p.
Székely, L. 1994. Des nouveautés concernant la faune des lépidoptères de sud-ouest de la Doubroudja. — Sargetia, Series Scientia Naturae 14: 139—144.
Székely, L. 2008. The butterfies of Romania / Fluturii de zi din Romania. — Brastar Print Brasov, 305 p.
Székely, L., Dinca, V. & Juhasz, I. 2011. Macrolepidoptera from the steppes of Dobrogea (south- eastern Romania). — Phegea (in press.).
Tshikolovets, V. V. 2003. Butterfies ofEastern Europe, Urals and Caucasus. — Kyiv-Brno, 176 p.
Van Swaay, C. A. M. & Warren, M. S. 1999. Red Data hook of European butterfies {Rhopalocera). — Nature and Environment 99, Council of Europe Publishing, Strasbourg, 260 p.
Van Swaay, C., Cuttelod, A., Collins, S., Maes, D., Lopez Munguira, M., Sasic, M., Settele, J., Verovnik, R., Verstrael, T., Warren, M., Wiemers, M. and Wynhof, 1. 2010. European Red List of Butterfies. — Publications Office of the European Union, Luxemburg, 47 p.
Van Swaay, C., Maes, D., Collins, S., Munguira, M. L., Sasié, M., Settele, J., Verovnik, R., Warren, M., Wiemers, M., Wynhoff, I. & Cuttelod, A. 2011. Applying lUCN criteria to invertebrates: How red is the Red List of European butterflies? — Biological Conser\>ation 144: 470-478.
Vizauer, T. & Adumitroaie, B. 2005. Az erdélyi boglarkalepke (Pseudophilotes bavius hungaricus Diószeghy, 1913) diszperziós paramétereinek viszgalata magyarszovati populaciókon / Dispersal traits of the Transylvanian Bavius Blue hutterfy (Pseudophilotes bavius hungaricus Diószeghy, 1913) in Suatu {Transylvanian Plain, Romania). — VI. Koloszvari Biológus Napok / Biology Days Cluj (Vlth edition). April 22-23, 2005.
Phegea 2,9 {2) {D \ .VUOW): 67
Boekbespreking
Eckweiler, W. & Bozano, G. C.; Guide to the butterflies of the Palearctic region. Satyrinae Part IV, Trihe Satyrini, Siibtribe Maniolina, Maniola, Pyronia, Aphantopus, Hyponephele.
21 X 29 cm, 102 p., doorlopend geïllustreerd in kleur, Omnes Artes s.a.s.. Via Gastel Morrone 19, I- 20134 Milano, paperback, 2011, EUR. 32,- (ISBN 978-88-87989-12-0).
Dit vierde deel over de Satyrinae is alweer het dertiende deel in de hele reeks over de dagvlinders van het Palaearctisch gebied. Het subtribus Maniolini bevat de vier genera Maniola, Pyronia, Aphantopus en Hyponephele met in het totaal iets meer dan 50 soorten. Sommige van die soorten zijn over een enorm gebied verspreid, o.a. Maniola jurtina, Aphantopus hyperantiis en Hyponephele lycaon, terwijl andere slechts in enkele bergketens voorkomen zoals vele Centraal- Aziatische Hyponephele-soorten of H. halicarnassus die alleen voorkomt op het Bodrum- schiereiland en op het Griekse eiland Nissiros.
De soorten met een grote verspreiding worden opgedeeld in een aantal subspecies waarvan de waarde betwist kan worden. Anderzijds worden tal van namen naar de synonymie verwezen. Volgens de auteurs moeten de vroeger als soort beschouwde Maniola chia, cypricola en halicarnassus nu ingedeeld worden bij M jurtina en telmessia, op basis van DNA-onderzoek. Andere taxonomische ingrepen zijn de beschrijving van vijf nieuwe subspecies, alle behorend tot Hyponephele-soortQU uit Centraal- of Oost-Azië.
Het boek is, zoals gebruikelijk in de hele reeks, bijzonder rijkelijk geïllustreerd. Naast boven- en onderkanten van vele exemplaren per soort worden ook de mannelijke genitalia afgebeeld (tekeningen of foto’s). Bij enkele soorten staan ook reproducties in kleur uit de oude entomologische literatuur van Esper, Lederer, Ernst & Engramelle enz. De verspreiding van alle behandelde soorten wordt op schematische kaartjes voorgesteld.
Wie geïnteresseerd is in Palaearctische dagvlinders, vindt in dit keurig uitgegeven werk zeker zijn gading.
Willy De Prins
Skinner, B. & Wilson, D.: Colour identification guide to inoths of the British Isles. Macrolepidoptera . (3'^* revised and updated edition).
20 X 25 cm, 325 p, 51 kleurenplaten, 57 tekstfiguren, Apollo Books, Kirkeby Sand 19, DK-5771 Stenstrup, apollobooks@vip.cybercity.de, 2009, gebonden, EUR 69,- (ISBN 978-97-88757-90-3).
Het grote verschil met de tweede editie van dit bekende, en vooral in Groot-Brittannië veel gebruikte werk zijn de drie extra kleurenplaten waarop nieuwe soorten worden afgebeeld die sinds 1998 in het land werden waargenomen. Verder zijn er 6 kleurenplaten waarop “moeilijke” soorten in een vergroting van 2x staan afgebeeld, o.a. soorten uit de genera Xanthorhoë, Perizoma, Epirrhoe, Cyclophora, Idaea, Mythimna, Chortodes, Hoplodrina, Noctua en Zanclognatha. Geen Eupithecia's want die zijn reeds uitvoerig afgebeeld in het boekje “British Pugs”. Alle vlinders staan op egaal grijze achtergrond zodat de kleuren mooi uitkomen. In de tekst wordt naar deze figuren verwezen en in de legende bij de kleurenplaten wordt terug verwezen naar de tekst. Hierdoor is het boek praktisch in gebruik en wordt overbodig heen-en-weer gezoek in indexen vermeden.
De bestaande tekst is slechts hier en daar aangepast met nieuwe verspreidingsgegevens of informatie over de biologie (vliegtijd en voedselplanten van de rups). De nieuw opgenomen soorten worden uiteraard even uitvoerig behandeld als de eerdere soorten. De tekstfiguren bestaan uit pentekeningen van voorvleugels waar telkens duidelijk is aangegeven wat de morfologische verschillen zijn waarop moet gelet worden bij de detenninatie.
Het boek is zeer keurig uitgegeven en mag niet ontbreken in de bibliotheek van iedere ernstige entomoloog die geïnteresseerd is in Europese nachtvlinders.
Willy De Prins
Phegea^9 (2) (Ol.VI.201 1 ): 68
Psammotis pulveralis (Lepidoptera: Crambidae), a new species for the Belgian fauna
Steve Wullaert
Abstract. The first Belgian speeimen of Psammotis pulveralis (Hübner, 1796) was observed during a nocturnal excursion at Rongy (Provinee of Hainaut) on 01 August 2009. Information on the biology and distribution of this species is presented.
Samenvatting Psammotis pulveralis (Lepidoptera: Crambidae), een nieuwe soort voor de Belgische fauna
Het eerste exemplaar van Psammotis pulveralis (Hübner, 1796) werd gevonden tijdens een nachtvangst in Rongy (Provincie Henegouwen) op 1 augustus 2009. De biologie en verspreiding van deze soort worden kort besproken.
Résumé. Psammotis pulveralis (Lepidoptera, Crambidae), une espèce nouvelle pour la faune Belgique.
Le premier exemplaire beige de Psammotis pulveralis (Hübner, 1796) fut trouvé lors d'une excursion nocturne dans une forêt a Rongy (Provinee du Hainaut) le aoüt 2009. Des informations concernant la biologie et la distribution de cette espèce sont présentées.
Key words: Psammotis pulveralis - Faunistics - First record - Belgium.
Wullaert, S.: Vaartstraat 18, B-8710 Wielsbeke, Belgium. sw.demijnen@gmail.com.
Figs. 1-2. Psammotis pulveralis (Hübner, 1796). Belgium, Hainaut (Henegouwen), Rongy, Bois de Rongy, 01 .viii.2009, leg. Werkgroep Bladmineerders. Photo’s Steve Wullaert.
Introduction
On Ist August 2009, the Workgroup Leafminers organised an excursion to a forest near Rongy (provinee of Hainaut). Together with Chris Snyers and Dries De Vreeze, the author collected a lot of leaf mines in the forest during daytime and at night moths were attracted to sugar, wine-ropes and at light. With the first two methods 47 species were recorded and on light 1 52 different species were noted. Among these was a rather small moth that we could not identify at first sight. It resembled Pyransta despicata (Crambidae) or some species of Herminiinae (Noctuidae). It turned out to be the first specimen of Psammotis pulveralis (Hübner, 1796) (Crambidae: Pyraustinae) ever recorded in Belgium.
P/7egeö39(2)(01.VI.2011): 69
Features
Wingspan 23-25 mm. Forewing broad, pointed at apex, ochreous irrorate ferruginous; First line indistinct, angled, consisting of a sparse scattering of dark scales; second line fme, straight, bent above middle; subterminal line obscure, slightly darker than the ground colour, parallel to termen; discal spot crescentic; veins in terminal region darker than ground colour, reddish brown as other markings; fringe ochreous with two broken ferruginous lines. Hindwing full and broad, light ochreous fmally irrorate fuscous brown; postmedian line Fine, dark reddish brown, curved parallel to termen; a rather broad brownish subterminal band and Fme fuscous terminal line; fringe witish with broken brown subbasal line.
The labial palpi of this species are porrected, not ascending, and are hardly longer than the head (Goater 1986: 79-80).
Biology
Psammotis pulveralis flies in June and July and a second generation starts in August Lintil September. This second generation occurs only on the continent. (Goater 1986: 80). In West Germany the species has been recorded from 22 June till 20 August (Mörtter & Kinkler 2011: 108).
The species has as hostplants Mentha aquatica, M. piperita, M. arvensis and Lycopus europaeus (Lhomme 1935: 104). In localities where the hostplant occurs the moths can easily be disturbed from the vegetation. The grey-violet catterpillars with blackish head can be found on the underside of the leaves during August and September (Spuler 1910: 222, Lhomme 1935: 104).
Distribution
Psammotis pulveralis is widespread in Europe, but is missing on most of the Islands except the Britain Isles, Corsica and Sardinia. The species is also present in most of the countries on the continent, but there are still no data for Belarus, Czech Republic, Portugal, Slovenia, Ukraine, and a few smaller countries. In the Benelux the species was missing thus far only in Belgium (Karsholt & van Nieukerken 2007).
In The Netherlands, Psammotis pulveralis was found for the First time already in 1875 by Van Medenbach de Rooy in the city of Arnhem, a second specimen was found later near Nijmegen, both in Gelderland (de Graaf & Snellen 1879). Till 1923 some more single specimens were found in the provincies of Gelderland, Noord-Brabant and Limburg. But then it took 63 years before the species was observed again: Kortgene in Zeeland (Kuchlein 1993: 299).
In the British Isles the species is found as a scarce immigrant which can temporarily establish there from time to time, as at Folkestone and in the Isle of Wight in 1869 (Goater 1986: 79-80, Kimber 2009). It took more than one hundred years to Fmd it again, on 28 July 1995 there was a specimen lured by a U.V. light in North-East Dorset and a second specimen the same night in
Phegea 39 (2) (01 .VI.201 1): 70
Hampshire. In 2006 there were even 4 specimens captured in England. All of them in the month of July in Weymouth, Portland and Trigon (Terry Box 2009).
The species is recorded from all the Bundeslander in Germany (Gaedike & Heinicke 1999: 123) though never abundant. Mörtter & Kinkler (2011: 195) mention some recent records from Rheinland-Pfalz, Nordrhein-Westfalen and Saarland.
In France the species is mainly known from the north and the west, but it is never common and has been observed from July till September. Lhomme (1935: 103) gives the following départements: Ardenne, Aube, Doubs, Eure, Eure-et- Loire, Gironde, Indre, Landes, Maine-et-Loire, Mayenne, Nord, Oise, Hautes- Pyrénées, Seine-et-Marne, Seine-et-Oise, Deux-Sèvres, and Vienne.
In Sweden the species is observed more frequently, like on 27 July 2009 on the small Island of Öland nearby the south-east coast of Sweden, where 15 specimens were observed by Norra Möckelby in the small vil lage Gardby (Unger 2009).
Acknowlegements
Thanks to the members of the Workgroup Leafminers, Chris Snyers and Dries De Vreeze and to Willy De Prins for commenting on the paper.
References
Box, T. 2009. Dorset Moth Group. — www.dorsetmothgroup.org.uk [13 December 2009]. de Graaf, H. W. & Snellen, P. C. T. 1879. Microlepidoptera, nieuw voor de fauna van Nederland. — Tijdschrift voor Entomologie 22: 127-132.
Gaedike, R. & Heinicke, W. 1999. Verzeichnis der Schmetterlinge Deutschlands. — Entomofaima Germanica Baud 3. Entomologische Nachrichte und Berichte, Beiheft 5: 1-216.
Goater, B. 1986. British pyralid moths, a guide to their identification. — Harley Books (B. H.& A Harley Ltd.), Colchester, Essex, England, 175pp.
Karsholt, O . & van Nieukerken, E. J. 2007. Lepidoptera, Moths, Pyralidae. — Fauna Europaea version 1.3. — www.faunaeur.org [13 December 2009].
Kimber, I. 2009. Uk Moths. — www.ukmoths.org.uk [13 December 2009].
Kuchlein, J. H. 1993. De kleine vlinders, handboek voor de faimistiek van de Nederlandse microlepidoptera. — Pudoc, Wageningen, 715 pp.
Lhomme, L. 1935. Catalogue des lépidoptères de France et de Belgique Vol. II. — Le Carriol, par Douelle (Lot).
Mörtter, R. & Kinkler, H. 2011. Die Lepidopterenfauna der Rheinlande und Westfalens. Band 16. Familie: Crambidae Latreille, 1810 Unterfamilie: Pyraustinae Meyrick, 1890. —
Arbeitsgemeinschaft Rheinisch-Westfalischer Lepidopterologen e.V., 229 pp., 7 colour plates. Spuler, A. 1910. Die Schmetterlinge Europas Kleinschmetterlinge . — Unveranderter Nachdruck der Seiten 188-523 des 2. Bandes und der Tafeln 81-91 des 3. Bandes. Verlag Erich Bauer, Keltem.
Unger, M. 2009. Moths and butterflies of Sweden. — www.lepidoptera.se [13 December 2009].
Phegea 39 (2) (01 .Vl.201 1 ): 71
Boekbespreking
Székely, L.; Moths of Roman ia 1. Flutiih de noapte din Romania 1.
20 X 29 cm, 264 p., 10 kleurenplaten, Disz Tipo, Sacele-Bra§ov, te bestellen bij de auteur Székely Levente, Str. Viitorului 31, B/9, RO-505600 Sacele, levi.szekely@gmail.com, paperback, 2010, prijs niet meegedeeld (ISBN 978-973-0-08 1 35-0).
Na de publicatie in 2008 van '"The Butterflies of Romania", stort de auteur zich nu op de nachtvlinders. Een eerste doel is de determinatie vergemakkelijken van de ca. 4000 Lepidoptera- soorten die in Roemenië voorkomen, en een tweede de verspreiding van de kennis over het voorkomen van die soorten in dit weinig onderzochte land. De tekst is uitermate kort gehouden; behalve een inleiding met gegevens over de geografie, het klimaat en de vegetatie en met een kort historisch overzicht van wat er zich tot nu toe op lepidopterologisch gebied heeft afgespeeld in Roemenië, komt er in feite geen tekst voor. Na deze inleiding volgt een systematische lijst van de in dit deel behandelde soorten, nl. uit de families Hepialidae, Limacodidae, Cossidae, Thyrididae, Lasiocampidae, Endromidae, Saturniidae, Lemoniidae, Sphingidae, Drepanidae, Thaumetopoeidae, Notodontidae, Pantheidae, Lymantriidae en Arctiidae.
Alle overige informatie staat in grafieken en kaartjes samengevat. Op twee kaartjes wordt de geografische verspreiding in Roemenië aangeduid, het type habitat wordt met staakwoorden aangegeven, de hoogte van voorkomen in een grafiekje, de biologische cyclus met symbolen voor el, rups, pop en vlinder in een halfmaandelijks overzicht. Verder worden de voedselplanten opgesomd, de beschermingsstatus in Roemenië en in vele gevallen een lijstje met literatuurverwijzingen. Achteraan volgt trouwens een uitgebreide literatuurlijst.
Wat tegenvalt zijn de 10 kleurenplaten; behalve de tiende zijn die allemaal van zeer twijfelachtige kwaliteit. Het moet met de moderne digitale apparatuur toch mogelijk zijn om opgezette exemplaren te fotograferen zonder dat men op deze platen de pixels kan tellen. Het is te hopen dat dit in volgende delen wordt verbeterd.
Willy De Prins
Bence, S., Chauliac, A., Maurel, N. & Drouet, E.; Papillons de jour. Rhopalocères et zygènes. Atlas de Provence-Alpes-Cóte d’Aziir.
21 X 28 cm, 192 p., 93 kleurenfoto’s, Naturalia Publications, te bestellen via www.naturalia- publications.com, paperback, 2009, EUR 36,- (ISBN 978-2-909717-65-8).
Niet minder dan 220 soorten dagvlinders komen voor in Zuid-Oost-Frankrijk, op de 250 soorten die in heel Frankrijk voorkomen. Deze atlas is het resultaat van meer dan tien jaar intensief onderzoek en het bijeenbrengen van gegevens die soms een mensenleven lang zijn verzameld, nl. meer dan 160.000 nagekeken records van ca. 550 medewerkers.
De soorten worden ingedeeld in twee groepen: “Espèces remarquables” en “Autres espèces”. De eerste worden volledig in kleur behandeld op een volledige pagina, terwijl de tweede het moeten doen met zwart-wit en een halve pagina. Door het gebruik van verschillende symbolen kan men van de kaartjes tamelijk snel aflezen of een soort vooruit of achteruit gaat in het gebied. Naast een foto van de vlinder en soms ook van de biotoop, een kaartje en een grafiek met het voorkomen in de hoogte, geeft de tekst informatie over de vliegtijd, de voedselplanten van de rups, taxonomische details en de mate van bedreiging. Er volgt nog een kort hoofdstukje over moeilijk te onderscheiden soorten zoals Leptidea sinapis en L. reali, Zygaena purpuralis en Z. minos.
Het werk is vooral bedoeld om een snel overzieht te hebben over het voorkomen van de dagvlindersoorten en bloeddropjes in de zes departementen. Het zal vooral gebruikt kunnen worden door natuurliefhebbers, beheerders van natuurterreinen en iedereen die begaan is met de dagvlinderfauna van dit uitzonderlijk vlinderrijke gebied. Het geheel is keurig uitgegeven.
Willy De Prins
Phegea39 (2) (01 .VI.201 1 ): 72
Bembecia lingenhoelei, a new Clearwing moth from Tajikistan (Lepidoptera: Sesiidae)
Theo Garrevoet & Walter Garrevoet
Summary. A new species of Bembecia Hübner, [1819] was collected in Tajikistan (Central Asia) in the Hissar Mountains north of the Capital Dushanbe. Both genders and their genitalia as well as the egg are described and illustrated.
Samenvatting. Bembecia lingenhoelei, een nieuwe wespvlinder uit Tadjikistan (Lepidoptera: Sesiidae)
Een nieuwe soort Bembecia Hübner, [1819] werd in Tadjikistan (Centraal- Azië) in het Hissargebergte ten noorden van de hoofdstad Dushanbe verzameld. Beide sexen, hun genitaliën en het ei worden beschreven en afgebeeld.
Zusammenfassung. Bembecia lingenhoelei, eine neue Glasflüglerart aus Tadzjikistan (Lepidoptera: Sesiidae)
Eine neue Art von Bembecia Hübner, [1819] wurde in Tadzjikistan (Zentral Asien) im Hissar Gebirge nördlich der Hauptstadt Dushanbe gesammelt. Beide Geschlechter samt ihrer Genitalstrukturen sowie das Ei werden beschrieben und illustriert.
Résumé. Bembesia lingenhoelei, une espèce nouvelle de sésie du Tadjikistan (Lepidoptera: Sesiidae)
Une espèce nouvelle du genre Bembecia Hübner [1819] a été capturée au Tadjikistan (Asie Centrale) dans les monts Hissar au nord de la capitale, Dushanbe. Les deux sexes, ainsi que leurs genitalia et l'oeuf sont décrits et illustrés.
Key words. Lepidoptera - Sesiidae - Bembecia - taxonomy - new species - Palaearctic Region - Central Asia - Tajikistan.
Garrevoet, T.: Kampioenstraat 14, B-2020 Antwerpen, Belgium. theo.garrevoet@telenet.be. Garrevoet, W.: Reetsesteenweg 1, B-2630 Aartselaar, Belgium. walter.garrevoet@telenet.be.
Introduction
The Sesiidae fauna of most Central- Asian countries was subject of investigation by several authors (Spatenka 1987; Spatenka 1997; Spatenka, Petersen & Kallies 1997; Gorbunov 2001; Spatenka & Kallies 2001; Spatenka & Kallies 2006; Spatenka & Bartsch 2010; Stalling, Altermatt, Lingenhöle & Garrevoet 2010).
Nevertheless it is obvious the clearwing fauna is still insufficiently known and there is need for more detailed investigation. Especially Tajikistan, victim of a civil war in the recent past, was virtually inaccessible since the use of pheromones became common practice in the study of Sesiidae. With this in mind, two expeditions -in 2009 and 2010- to this beautiful and interesting country were organised, mainly to study this fascinating moth family.
As a result, some hitherto unrecorded species belonging to the genus Bembecia Hübner, [1819] were collected. One of these is described here.
Phegea2>9{2){0\y\20\\): 73
Figs 1-6. Bemhecia lingenhoelei sp. n.
1.- Holotype c5', dorsal view, Tajikistan, Region Sughd, 3 km SE of Anzob, 65 km N of Dushanbe, 2150 m, 16.VII.2009; 2.- Flolotype c5', ventral view;
3.- Paratype dorsal view, Tajikistan, Region of Republican Subordination, 2 km S of Anzob Pass, 2450 m, 25.V11.2009, leg. T. & J. Garrevoet; 4.- Paratype $, ventral view;
5. - Paratype c5', dark morph, dorsal view, Tajikistan, Region of Republican Subordination, Safedorak, 2350 m, 17. Vil. 2009, leg. T. & J. Garrevoet. AU scale bars 10 mm.
6. - Egg. Scale bar 0.2 mm. (Photos T. Garrevoet).
Phegea 39 (2) (01 .Vl.201 I ): 74
Fig. 7. Male genitalia of Bemhecia lingenhoelei sp. n., paratype, Tajikistan, Region Sughd, 3 km SE of Anzob, 2150 m, 16. VII. 2009, leg. T. & J. Garrevoet, prep. TG20 10-005. Scale bar 1 mm. (Photo T. Garrevoet)
Fig. 8. Female genitalia of Bemhecia lingenhoelei sp. n., paratype (Tajikistan, Region Sughd, 3 km SE of Anzob, 2200 m, 17.V11.2010, leg. T., W. & J. Garrevoet, prep. TG201 1-008. Scale bar 1 mm. (Photo T. Garrevoet)
Fig. 9. Habitat oï Bemhecia lingenhoelei sp. n., Tajikistan, Region Sughd, 3 km SE of Anzob, 65 km N of Dushanbe, 2150 m. (Photo J. Garrevoet).
Phegea ^9 {2) {<d \ y\.20\\): 75
Materials and Methods
The majority of the specimens was collected using a synthetic pheromone originating from PRI, Plant Research International, Wageningen, The Netherlands, which contains (Z,Z)-3,13-Octadecadienyl acetate and (E,Z)-3,13- Octadecadienyl acetate in a 1:9 ratio. A few specimens were attracted to the old pheromone for Synanthedon myopaeformis "Schwarzes Band" BASF, Germany, having an unknown composition. Some animals, including two females, were netted without the use of pheromones.
Abbreviations. CTG - collection of T. & W. Garrevoet; CAL - collection of A. Lingenhöle; CDB - collection of D. Bartsch.
Bembecia lingenhoelei sp. n. (figs 1-8)
Holotype S, Tajikistan, Region Sughd, 3 km SE of Anzob, 65 km N of Dushanbe, 2150 m, N39°09'05.1" E068°50'55.2", 16.VII.2009, leg. T. & J. Garrevoet (CTG; the holotype will be deposited in the State Museum of Natural History, Stuttgart, Germany).
194 Paratypes: CTG: 16(5', same data as holotype, 9.VI1.2009; 50(5', id., 16.VII.2009, 18(5', Region of Republiean Subordination, Safedorak, 37 km NE Dushanbe, 2350 m, 17.VII.2009, N38°5T24.r, E69°00'03.2"'; 51(5' + 1?, Region of Republican Subordination, 2 km S of Anzob Pass, 55 km N of Dushanbe, 2450 m, 25.V1I.2009, N39°03’59.7"’, E68°5 TOO.O'"; leg. T. & J. Garrevoet; 4(5' + 1$, Region Sughd, 3 km SE of Anzob, 65 km N of Dushanbe, 2200 m, 17. Vil. 2010, N39°09'06.6" E068°50'46.5"; 1(5', Region of Republican Subordination, 3 km N of Anzob Pass, 60 km N of Dushanbe, 2750 m, 08.VIII.2010, N39°06'35.4" E068°51T7.2", leg. T., W. & J. Garrevoet.
CAL; 24(5', Hissar Mountains, Anzob Pass Nordseite, 2150 m, 8.VII.2009, N 39°09’05 E68°50’50; 7(5', same data, 16.VII.2009; 2(5', Anzob Pass Südseite, 2450 m, 24.VII.2009, N39°03'47, E68°51T8; U3, 50 km nördlich Dushanbe, Safedorak, 2350 m, 17.VII.2009, N38°51'24, E69°00'03, leg A. Lingenhöle.
CDB: 1(5, Tajikistan, Distr. Dushanbe, Hissar mountain range, northem ascent to Anzob Pass, 2150 m, 23. VII. 20 10, pheromone, N39°09'05" E68°55'50", leg. D. Bartsch; 1(5, same data, 16.VII.2009, leg A. Lingenhöle; 1(5, Safedorak, 2350 m, N38°51'24" E69°00'03", 17.VII.2009, leg A. Lingenhöle; 5(5, Region of Republican Subordination, 2 km S of Anzob Pass, 55 km N of Dushanbe, 2450 m, 25.VII.2009, N39°03'59.7" E68°51'00.0", leg. T. & J. Garrevoet.
Etymology. This new species is named after Arthur Lingenhöle, a fme companion during many entomological trips and a renowned specialist on Sesiidae.
Description
Male. Holotype (figs 1-2) Wingspan 23 mm, forewing length 10 mm, body length 1 4 mm, antenna 6 mm.
Caput. Antenna black with some yellow scales especially dorso-medially; labial palp yellow, laterally with long black hair like scales; frons black; vertex with long gray-yellow scales.
Thorax. Black with a yellow scapular spot at forewing base; patagia black; tegula black, pale yellow distally.
Phegea 39 (2) (01 .VI.201 1 ): 76
Fore legs. Coxa black. Femur yellow, black dorsally. Tibia yellow, dorsally with yellow and black hair-like scales. Tarsus yellow.
Hind legs. Coxa blaek. Femur black with long yellow hair like scales. A very distinct black area at the mainly yellow spurs. Tibia and Tarsus completely yellow.
Abdomen. Brown-black. Tergite IV and VI clearly contrasting yellow distally. Sternite IV faintly yellow distally. Anal tuft yellow, black laterally.
Forewing. Well developed transparent areas. Costa broad, black. Anal area orange. Discoidal spot black, faintly orange distally. Posterior transparent area narrow and short, anterior transparent area long and broad. External transparent area broad, containing 4 cells. Apieal area narrow, orange. All veins black except Ml and M2 which are orange with sparse black scales. Under side all veins orange with sparse black scales. Outer margin rather broad, greyish-brown. Fringes also greyish brown.
Hind wing. Veins and diseoidal spot black, the latter reaching M3; fringes brown-black, anal area very contrasting grey yellow. Underside discoidal spot orange; veins orange with dispersed black scales; outer margin broad with greyish-brown fringes.
Male genitalia (Fig. 7). Valva elongate, rounded; crista sacculi rather short, reaching middle of valva, with discontinuous row of pointed setae. Just after this gap, the crista sacculi ends distally with a slightly upwards bended group of densely implanted blunt scale-like setae. Tegumen-uncus complex simple, gnathos without crista medialis. Aedeagus straight, slender, as long as valva.
Female. Paratypus (figs 3-4) $ Wingspan 20 mm, forewing length 9 mm, body length 14 mm, antenna 6 mm; Tajikistan, Region of Republican Subordination, 2 km S of Anzob Pass, 55 km N of Dushanbe, 2450 m, N39°03'59.7" E068°51'00.0", 25.VI1.2009, leg. T. & J. Garrevoet.
Caput. Almost completely black; antenna with ample yellow scales especially ventrally at the segment intersections, labial palps ventrally with long brown-black scales intermixed with yellow ones; scales of vertex very long.
Thorax, abdomen and legs. Completely black; scales of posterior border of segments II-VI with dark blue metallic shine, especially dorsally. Foreleg with a few yellow scales on femur and dorsal side of tibia. A clear yellow ventral side on the latter; tarsus with sparse yellow hair-like scales. Tibia and tarsus of hindleg sparsely mottled with yellow, hair-like seales.
Wings. Black throughout, forewing without transparent areas, only external transparent area a little less densely scaled; diseoidal spot barely visible. Hindwing with medial part hyaline with dispersed black scales; broad margins and anal area more or less densely covered with scales; discoidal spot reaching M3.
Female genitalia (Fig. 8). Due to the fact that the abdomen of the female was filled with dried eggs some fme structures (e.g. anterior and posterior
Phegea39 (2) (Ol.VI.201 1 ); 77
apophyses) were apparently irreversibly glued to these eggs causing artefacts at the preparation. Nevertheless, suffieient characteristies remained to rectify the description and illustration. Lamella postvaginalis weakly sclerotised. Antrum long, of equal length as the ductus bursae. Corpus bursae damaged but obviously elongate.
Variability. Typical specimens vary only slightly in colour and colour intensity but, exceptionally, very dark specimens occur (Fig. 5). In some specimens tergite II of the abdomen shows a small, faint additional yellow ring distally. The size of the type series varies from 14-24 mm; the majority of the specimens ranges from 21-23 mm.
Differential diagnosis. Bembecia Ungenhoelei sp. nov. is easily distinguished from the resembling species by using only external morphological characteristies. It resembles mostly Bembecia guesnoni (Spatenka & Tosevski, 1994) from Northern India, which is more slender, with larger external transparent area and without scapular spot at the forewing base. The male genitalia of B. guesnoni differ by the very long crista sacculi, which extends to the apex of the valva. Some superficial resemblances exist also with Bembecia pashtuna Spatenka, 1997 from Pakistan and Bembecia nivalis Spatenka, 2001 from Northern India. B. pashtuna is more uniform brown and lacks the yellow markings on legs, labial palps and anal tuft and the orange colouration of the forewing. B. nivalis can be distinguished by the extraordinary long hair-like scales on the labial palps, the larger external transparent area and the completely black anal tuft. Furthermore, both species lack the yellow fringes at the hind wing anal margin.
Bionomics. Both larva and foodplant are unknown. As potential hosts, a lot of different Fabaceae grow at the biotopes where Bembecia Ungenhoelei sp. nov. was observed. The egg (Fig. 6), obtained from the dissected female, is dark brown, smooth and of ellipsoid shape which is typical for Sesiidae.
Distribution. Known only from the north-eastern Hissar Mountains north of the Tajik capita! Dushanbe (Fig. 9).
Acknowledgements
The authors want to thank their respective son and brother Jan Garrevoet for his invaluable support in collecting and the care for the technical aspect of all our entomological trips. Also most pictures in free nature are his work.
Finally we also want to express our gratitude to Daniël Bartsch (Stuttgart) for his constructive comments on this article.
Literature
Gorbunov, O. 2001. Two new species of the genus Bembecia Hübner (Lepidoptera, Sesiidae) from
Tadzhikistan and Turkmenistan. — Melittia 1; 125-134.
Phegea 39 (2) (Ol.VI.201 1): 78
Spatenka, K. 1987. Fünf neue palaarktische Glastlügler (Lepidoptera, Sesiidae). — Zeitschrift der Arbeitsgemeinschaft Österreichischer Entomologen 39( 1/2): 12-26.
Spatenka, K. 1997. Neue Glasflügler (Lepidoptera, Sesiidae) aus dem Pamir und dem Hindukusch. — Bonner Zoologische Bedrage 47( 1/2): 31-44.
Spatenka, K. 2001. Neue palaarktische Glasflügler-Arten (Lepidoptera: Sesiidae). —
Entomologische Zeitschrift 111(3): 75-80.
Spatenka, K. & Bartsch, D. 2010. Drei neue Arten von Bemhecia Hübner, [1819] aus Usbekistan (Lepidoptera: Sesiidae). — Entomologische Zeitschrift 120 ( 1 ): 41-45.
Spatenka, K. & Kalbes, A. 2001. Zur Taxonomie, Bionomie und Verbreitung zentralasiatischer Sesiidae und Brachodidae (Lepidoptera, Sesioidea). — Entomologische Zeitschrift 111(7/8): 199-205,234-237.
Spatenka, K., & Kalbes, A. 2006. Zwei neue Glasbüglerarten sowie eine kommentierte Checkliste der Glasflügler Kyrghyzstans (Lepidoptera: Sesiidae). — Entomologische Zeitschrift 116(4): 163-168.
Spatenka, K., Petersen, M. & Kalbes, A. 1997. Ergebnisse einer sesiidologischen Expedition 1994 nach Kasachstan und Kirgistan (Lepidoptera: Sesiidae). — Nachrichten des entomologischen Vereins Apollo, N.E. 17(4): 405-422.
Spatenka, K., & Tosevski, 1. 1994. Bembecia guesnoni spec. nov., a new species of clearwing moth trom North India. (Lepidoptera, Sesiidae). — Atalanta 25(1/2): 313-316.
Stalling, T., Altermatt, F., Lingenhöle, A. & Garrevoet, T., 2010. A new species of Bemhecia Hübner, [1819] from Tajikistan, Central Asia (Lepidoptera: Sesiidae). — Entomologische Zeitschrift Stuttgart 120(5): 249-25 1 .
Phegea39{2){0\yi.20\\): 79
Boekbespreking
Askew, R. R. & van B. Stafford, P. A.: Butterflies of the Cayman Islands.
17 X 24 cm, 169 p., 6 kleurenplaten, 119 kleurenfoto’s in de tekst, Apollo Books, Kirkeby Sand 19, DK-5771 Stenstrup, apollobooks@vip.eybercity.dk, gebonden, 2008, EUR 47,- (ISBN 978-97- 88757-85-9).
Dit sympatieke boekje ontstond als een “bijproduct” tijdens een ecologische expeditie. Beide auteurs keken ook naar de dagvlinders en vergeleken hun resultaten met die van een expeditie in 1938. Hierdoor was het mogelijk een vergelijking te maken tussen de toenmalige samenstelling van de fauna en de huidige, zodat nogal wat verschuivingen duidelijk werden. Het boekje geeft een volledig dvgrzicht van alle soorten dagvlinders die ooit op de drie Cayman eilanden waargenomen werden. De (ekst bevat info over de algemene verspreiding, het voorkomen, met ups en downs, op de eilanden en de biologie. Op de zes kleurenplaten worden alle soorten afgebeeld, soms iets verkleind, wat de kwaliteit niet altijd ten goede komt. De tekst zelf is verlueht met foto’s van rupsen en vlinders in hun natuurlijk omgeving. Achteraan volgt een overzicht van de voedselplanten van de rups en, wat maar zeldzaam voorkomt in de literatuur, een lijst van de nectarplanten van de adulten. Een mooi uitgegeven boekje met een volledig overzicht van de Caymanse dagvlinderfauna.
Willy De Prins
Inhoud:
Baugnée, J.-Y. & Ellis, W. N,: Aspilapteryx limösella (Lepidoptera:
Gracillariidae), new to the Belgian fauna 54
Coutsis, J. G., Anastassm, H. T. & Ghavalas, N.: An explahatory note on a previous article of ours, population fluctuations of the imported Cacyreus marshalli in Greece, and an assessment of its being a potential threat through larval competition to native butterflies with Geranium feeding larvae
(Lepidoptera: Lycaenidae) 43
Coutsis, J. G. & Anastassiu, H. T.: Skippers, Butterflies and a Harvester Moth recorded on the Greek island of Simi, late April 2010 (Lepidoptera:
Hesperioidea, Papilionoidea, Zygaenidae) 45
Dinca, V., Cuvelier, S. & Molgaard, M. S.: Distribution and conservation status of Pseudophilotes baviiis (Lepidoptera: Lycaenidae) in Dobrogea (south-
eastem Romania) 59
Garrevoet, T. & Garrevoet, W.: Bembecia lingenhoelei, a new Clearwing moth
from Tajikistan (Lepidoptera: Sesiidae) 73
Sierens, T.: Hypena obsitalis (Lepidoptera: Noctuidae), een nieuwe soort voor
België 52
Troukens, W.: Een immigrant uit Australië: Phoracantha semipunctata
(Coleoptera: Cerambycidae) 41
Wullaert, S.: Psammotis pulveralis (Lepidoptera: Crambidae), a new species for
the Belgian fauna 69
Boekbesprekingen 68, 72, 80
verantw. uitg.: W. De Prins, Dorpstraat 401B, B-3061 Leefdaal (Belgium) - Tel: +32-2-305.37.32
Phegea39 (2) (Ol.Vl.201 1): 80